Wim Jansen groeide op in het Paradijs, een buurtschap in Zeeuws-Vlaanderen, bestaande uit drie boerderijen die ook nog eens bewoond werden door leden van een en dezelfde familie. Geboren in 1950 maakte hij het boerenleven mee, voor de desastreuze verindustrialisering van de landbouw en de definitieve vernieling van het landschap. Hij schrijft er met weemoed over in dit persoonlijke memoir.
De weemoedige toon krijgt extra lading doordat Jansen sinds enige tijd weet dat hij ongeneeslijk ziek is. Zijn heimwee naar het Paradijs van zijn jeugd wordt doorkruist door een vergelijkbaar verlangen naar het Paradijs dat hem wacht.
Wim Jansen werd na enkele omzwervingen theoloog en vrijzinnig voorganger. Hij schreef al in zijn jeugd gedichten, waarvan sommige opgenomen zijn in dit boek. Later volgden er meer boeken, waarin hij altijd op een zeer persoonlijke wijze mijmert over leven, liefde en geloof.
Jansen schrijft zinnelijk. Zijn zintuigen staan altijd open. Kleuren en geuren uit zijn jeugd, de vochtige aarde, hij weet het zo weer op te roepen.
Zijn muze is zijn vrouw Eliane: “Jij bent het diepste raadsel van mijn leven. En een ongelooflijk geschenk. Het ware Paradijs. God zelf. Ik heb een eeuwigheid nodig om dat besef tot mij door te laten dringen” (p. 170).
Maar voordat zij in deze bundeling korte impressies op het toneel verschijnt, heeft Jansen uitgebreid geschreven over zijn vroegste jeugd, over zijn ouders, familie, over de mengeling van warme genegenheid en tegelijkertijd een zwijgen over wezenlijke dingen dat soms kon drukken. Over zijn jaren op school, de eerste ervaringen in het uitgaansleven en met de liefde – altijd een belangrijk thema voor Jansen.
Jansen is een romanticus. Zijn observaties zijn uiteraard heel persoonlijk, maar vast voor anderen herkenbaar.
Door heel zijn boek heen is er naast het heimwee, een ondertoon van oprechte verwondering. Om het leven. Om de mensen. Om God. Opgegroeid in een gewoon gereformeerd gezin, hoorde hij over God in de kerk en op school, maar dat bleef voor hem een afstandelijke figuur die hem niet echt raakte. Zelf ervoer hij als kind al God heel anders.
Terugkijkend kan hij daar nu woorden aan geven:
“Mijn God kwam op vanuit mijn allerdiepste binnenste (…) Teerheid kleurde mijn Godsbeeld. Zó voelde ik God. Een bloemblad met een paar druppels dauw erop. Berijpte ochtend in de nevel. Zo’n zacht, speels, jong katje. Het melodieuze roepen van de koekoek, van tussen dat volle groen in mei en juni. De glimlach van mijn moeder, die altijd verlegen en een beetje gekwetste glimlach van haar, in dat mooie gezicht. En als het zacht regende. God als sfeer. Sfeer van ultieme teerheid” (pp. 75-76).
Teerheid, ruimte, kleur, licht. Het zijn woorden die zijn geloof in God markeren. Hij ervaart het op een diep doorleefde manier en weet dat treffend te verwoorden.
Ook de nieuwe aardappelen die hij in zijn jeugd at, smaakten naar God.
Zulke aardappelen worden vandaag niet meer geteeld. Hardnekkig heeft hij gezocht naar boeren die nog de oude rassen verbouwen, maar nergens heeft hij ze terug kunnen vinden. Voorgoed voorbij?
Nieuwe aardappelen werden ook wel ‘eerstelingen’ genoemd. Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de gemeente van Korinte over de opgestane Christus. In de oude vertaling werd daar het woord ‘eersteling’ gebruikt. Toen ik zelf predikant was op het platteland (in een gebied waar volop aardappels werden geteeld) heb ik geleerd dat sommigen daarbij aan de nieuwe oogst dachten.
Mocht Wim Jansen binnenkort aankomen in het andere Paradijs, dan hoop ik van harte dat er een maaltje ‘nieuwe erpels’ voor hem klaar staat.
Wim Jansen, Nieuwe erpels smaakten naar God. Heimwee naar het Paradijs. Morgenland Uitgeverij 2024, 222 pag., €20,00
No Comments