Overdenking

Was dat wel zo’n goed idee? I Kon 8: 12 – 30

Het gebeurt weleens dat iemand tegen mij zegt: ‘Dominee, ik hoef niet naar de kerk. Ik ontmoet God wel in de natuur’.
Dat was niet iemand van u, want dan had u hier niet gezeten.
Maar misschien zegt u wel: ‘ik hoef niet elke zóndag naar de kerk’. Je kunt je geloof ook beleven op een zondagmorgen met je gezin of met vrienden; of bij een flinke wandeling in de natuur, of in een ontmoeting, of met een goed boek, noem het maar op.

Ik ga hier geen reclame maken voor allerlei alternatieven. Ik gooi mijn eigen glazen niet in.
Maar de vraag of je per se naar de kerk moet voor je geloof, speelt ergens op de achtergrond mee, denk ik, bij het verhaal van deze zondag.

We horen over de inwijding van de tempel door Salomo. Daar zit een stuk geschiedenis aan vast, daar zal ik straks iets over zeggen. Je bent geneigd om te denken: dat zal wel een bijzonder moment zijn in de historie van Israël; de tempel van Salomo is een gebouw met een legendarische reputatie, dé trots van het oude Israël – je verwacht dat het een hoogtepunt in het verhaal van de koningen is. En dat is ook zo, op een bepaalde manier, het verhaal wordt uitgebreid verteld.
Maar het fascinerende is, dat het ongemak over die tempel ook al meteen te proeven is. ‘Zou God werkelijk op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis, dat ik (Salomo) voor U heb gebouwd’. Dat staat midden in het uitvoerige gebed dat Salomo bij de gelegenheid uitspreekt. Alsof de twijfel of dit nu echt wel zo’n goed idee is, zo’n tempel, zo’n groot en rijk godshuis, alsof die twijfel van meet af aan meedoet.

Want ja, je kunt God toch ook ontmoeten buiten de kerk? Je hoeft toch niet naar een godshuis of tempel, waar je te maken krijgt met tempelwachters en priesters en met kerkrentmeesters en dominees, al Gods grondpersoneel, die soms hinderlijk in de weg kunnen staan.
Gods-dienst dient vaak ook menselijke belangen, en dan gaan dingen gevaarlijk door elkaar heen lopen. Moet je wel blij zijn met zo’n tempel? Die argwaan speelt mee, en dat zit dus al in de tekst zelf.

Daarvoor moet je wel iets begrijpen van de geschiedenis van het oude Israël. Ik zal proberen dat zo kort mogelijk toe te lichten.
Heel lang was er geen centraal heiligdom. Je had de ark, een grote kist zeg maar, waarin de twee stenen werden bewaard waar Mozes de tien belangrijkste geboden op had geschreven. De ark van het verbond was door koning David naar zijn kasteel gehaald, de burcht Sion in Jeruzalem.
Op een bepaalde manier was dat een soort statussymbool geworden.
David wilde al een tempel bouwen, een gebouw dat past bij de status van dat centrale symbool, als plaats voor de ark, het meest heilige voorwerp voor het volk dat hen herinnert aan hun geschiedenis, de uittocht uit Egypte, de tocht door de woestijn, de intocht in het beloofde land en zo voort.
Maar, David mocht die tempel niet bouwen. Dat vond de Heer geen goed idee. Daarvoor had David te veel bloed aan zijn handen. Zijn zoon Salomo, die zou de tempel gaan bouwen.
En zo is het ook gegaan en nu is het zover. De nieuwe tempel kan in gebruik genomen worden.

Salomo wordt in deze verhalen getekend als een wijs koning, als een koning die zijn plaats weet. Aan het begin van zijn koningschap bidt hij niet om macht en geld, maar om een opmerkzaam hart, om bedacht te zijn op goed bestuur, het onderscheid tussen goed en kwaad.
Hier wordt hij bij de installatieplechtigheid van de tempel opnieuw opgevoerd als een wijze en bedachtzame koning.
De geschiedenis wordt in herinnering geroepen.
Salomo bidt, voor en met het volk (‘ten aanschouwen van de verzamelde Israëlieten’) en herinnert de Heer aan het verbond en aan de bijbehorende beloften.
‘Er is geen god zoals U, noch boven in de hemel, noch beneden op de aarde. U houdt u aan het verbond en blijft trouw aan uw dienaren die U met heel hun hart toegewijd zijn’, dat moet er wel bij, want het verbond is een vorm van wederzijdse verplichtingen.
En Salomo bidt de Heer of “U zich ook wilt blijven houden aan wat U uw dienaar, mijn Vader David, hebt beloofd, namelijk dat U zijn nakomelingen de troon van Israël nooit zult ontzeggen, zolang wij tenminste op het rechte pad blijven door U toegewijd te zijn…’, daar heb je die wederkerigheid weer.

Je kunt dit gebed ook horen als een soort bezwering om de continuïteit van troon en altaar, van de koninklijke monarchie gedekt en gelegitimeerd door de staatsgodsdienst. Politiek en geloof gaan hier werkelijk samen, dat is van alle tijden.

Maar dan staat er opeens die vraag, die haast klinkt alsof Salomo al biddend zichzelf in de rede valt, alsof de aarzeling opeens voet aan de grond krijgt en dus stem in zijn gebed:
‘Zou God werkelijk op aarde kunnen wonen?’ Is dit huis wel groot genoeg om Hem te bevatten? Of kan dat helemaal niet… Heeft het niet iets komisch om een huis te willen bouwen voor iets dat te groot is om je voor te stellen?

En dan horen we: ‘Wees dag en nacht opmerkzaam op wat er gebeurt in deze tempel, de plaats waarvan U zelf gezegd hebt dat daar uw naam zal wonen, en verhoor het gebed dat ik naar deze tempel richt. Luister naar de smeekbeden die … naar deze tempel worden gericht. Luister naar ons vanuit de hemel, uw woonplaats, luister en schenk ons vergeving’.

Het is belangrijk om op te merken wat hier gebeurt.
Aan het begin zegt Salomo dat hij een vorstelijk huis heeft gebouwd, dat voor altijd uw woning kan zijn. Dat is de tempel. Knap staaltje architectuur. Een prestige object.
Maar aan het einde is alsof hij zichzelf corrigeert.
God opsluiten in een tempel, in een godshuis? Dat kan toch helemaal niet. Daar is God de Eeuwige veel te groot voor.
Nee, nu is het zo dat de tempel de plaats wordt waarnaar de gebeden worden gericht.
En de smekende oproep is dat de Heer moge luisteren, ‘vanuit de hemel, uw woning’.

De tempel van Salomo is een belangrijk gebouw in de geschiedenis van het volk. Het stempelt de godsdienst van Israël voor eeuwen. Het is een ramp als die prachtige tempel, dat grote gebouw, de trots van het volk wordt verwoest, eeuwen later, door de Babyloniërs.
Als het volk terugkeert uit de ballingschap, wordt onder Ezra en Nehemia een tweede tempel gebouwd.
Nog weer later, in de Romeinse tijd in het jaar 70 na Christus, wordt deze tempel weer verwoest en daarna nooit meer opgebouwd. De Klaagmuur in Jeruzalem is het enige dat daarvan is overgebleven. In het moderne Jodendom is de tempeldienst en zijn de offers afgeschaft, vervangen door studie van de Schriften en het gebed. De priester is vervangen door de rabbijn.

Ook in de tijd van de tempel, en dat is wat we hier in de teksten terug kunnen horen, is er al de kritiek. Kritiek van de profeten, zoals het boek Koningen tot de profetische literatuur behoort. Kritiek op het tempelbedrijf, op de vermenging van religie en commercie, van politiek van eigen belang en eigen gewin, boven respect voor de oude wetten en verordeningen die juist oproepen tot sociale rechtvaardigheid. Als er geen gerechtigheid is, als de armen worden verdrukt, als de wees, de weduw en de vreemdeling aan hun lot worden overgelaten, dan zegt de Heer bij monde van de profeet zelfs: ik walg van jullie offers. Harde taal. Scherpe kritiek.

Dat is een constante lijn in de Bijbel en Jezus is daar op zijn manier de voortzetter van.
Ook Jezus is kritisch op de tempel en de tempeldienst, voor zover daar eigen menselijke belangen belangrijker zijn dat het gebed. We kennen allemaal het verhaal dat hij de wisselaars de tempel uit jaagt. Er staat geschreven: ‘mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie maken er een rovershol van’(Mat. 21: 13).

Je kunt dus ook zeggen: godsdienstkritiek, is altijd al onderdeel van het bijbelse geloof geweest.
De mensen die zeggen: ik hoef niet naar de kerk, ik ontmoet God wel op mijn eigen manier; die hebben ergens een punt. Al hebben ze natuurlijk niet gelijk, maar dat is een ander verhaal.

Godsdienst, religie, geloof, kerk. Het is als met vele andere dingen. Dat wat in wezen kostbaar is, waardevol, schoon en eerlijk, kan gemakkelijk verdraaid worden als daar oneigenlijke motieven bij komen. En de tragiek van het menselijke leven is dat het bijna onvermijdelijk zo gaat. Bederf van het beste is het slechtste, is al een oud spreekwoord.

Mensen hebben de neiging om wat mooi is en gaaf, kapot te maken. Toch weer in te zetten voor eigen belang of eigen gewin. Zo raakt alles bezoedeld. En dan komen mensen er toe, uit teleurstelling, of omdat ze er de gevolgen van hebben ondervonden, om de kerk en het geloof de rug toe te keren. ‘Ik moet daar niets meer van hebben. Het zijn allemaal huichelaars’, en dat soort teksten. Daar zit soms een wereld van gekwetstheid en verdriet achter.

Wat mij daarom aanspreekt in dat gebed van Salomo, is die ene zin. Die verzuchting, dat doorbrekend besef.
Is het wel zo’n goed idee, die tempel? Weten we wel wat we doen, in al die kerken en kapellen en kathedralen?
Maken we dan juist niet het tere geheim dat God is, de Onzienlijke, de Eeuwige, maken we daarmee het mysterie niet kapot?

Ware godsdienst of zuivere godsdienst, ik besef dat dat gevaarlijke woorden zijn, maar toch: ware godsdienst laat het geheim intact. Is voorzichtig met woorden, met stelligheden. Is er beducht voor god niet voor het karretje van eigen gelijk en eigen belang te spannen.
Ware godsdienst spreekt over God, tot God, met een gezonde schroom, met heilzame aarzeling. Gebruikt geen te grote woorden. Oefent de deemoed, om dat mooie woord te gebruiken. Of, om het nog weer eens helemaal anders te zeggen: cultiveert de zelfkritiek.
Ware godsdienst weet ook, dat het in die tempels en kerken niet gebeurt, maar dat het geloof zichtbaar wordt in het dagelijks bestaan, waar woorden waar worden gemaakt.

God, god allemachtig, God is veel te groot voor onze kerken, voor onze begrippen, voor onze woorden.
Daarom bidden we maar het beste met Salomo, dat de Eeuwige moge luisteren naar onze gebeden, vanuit zijn hemelse woonplaats, ‘luister en schenk ons vergeving’.


AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply