Overdenking

Vrijwilligersorganisatie, Mt. 22, 1-14 en Titus 1, 1-9

Is de kerk een vrijwilligersorganisatie?
Ik was onlangs op een kerkelijke bijeenkomst, waarop iemand dat zei. Hij had het over de moeilijkheden waarmee ze in hun kleine gemeente worstelen. Het bekende verhaal: gebrek aan ambtsdragers, aan vrijwilligers, vergrijzing, minder kerkbezoek, de noodzaak tot samenwerking met andere kleine gemeenten misschien. De kerkorde zit daarbij in de weg, volgens de spreker, met allemaal regels en voorschriften. We moeten niet zo moeilijk doen, de kerk is gewoon een vrijwilligersorganisatie. We hebben een reglement nodig, geen dikke kerkorde.

Nu was er op diezelfde bijeenkomst gelukkig ook iemand die meteen antwoordde dat er, zeker in Groningen-Drenthe, vanuit de kerkelijke organisatie volop meegedacht wordt om creatieve oplossingen te zoeken. De kerkorde hoeft geen keurslijf te zijn, er is meer mogelijk dan je soms denkt.

Nou gaat het mij niet per se om de kerkorde, maar wel even over die typering van de kerk als vrijwilligersorganisatie. Is dat zo?
Zelf zeg ik dat ook wel eens, een beetje gekscherend. Als iemand van buitenaf vraagt naar mijn werk bijvoorbeeld, dan zeg ik: ik ben de enige beroepskracht in een vrijwilligersorganisatie. Dat is toch zo? Kijk, u zit hier voor uw plezier, maar ik MOET hier zijn.
Nou ja, ik zei al: gekscherend. En het klopt ook niet helemaal, want ook kosters en ook organisten horen bij de beroepskrachten, en natuurlijk kerkelijk werkers en in sommige plaatsen heb je ook betaalde scriba’s of ledenadministrateurs.

Toch is de kerk vooral een organisatie die drijft op vrijwilligers. Op die talloze mensen die iets doen voor of namens de kerk, heel vaak ook op de achtergrond, buiten het zicht van de camera’s. Als die vrijwilligers er niet zouden zijn, dan zouden al die betaalde dominees hopeloos onthand zijn.

Dat is allemaal waar. En toch heb ik op die bijeenkomst waarop nogal stellig de kerk een vrijwilligersorganisatie werd genoemd, iets anders daar tegenin gebracht. Want de kerk is volgens mij in de eerste plaats een geestelijke gemeenschap. Dat moet voorop staan.

Maar wat wordt daar dan mee bedoeld, geestelijke gemeenschap? Maak je het dan niet onnodig vroom, wat hoogdravend misschien. Het is toch gewoon mensenwerk… met alle menselijke kleinheden en kleinigheden, vertel ons wat. Laten we het alsjeblieft een beetje nuchter houden…

Ja, daar ben ik ook wel van. En toch.
Een wezenlijk kenmerk van de kerk is, dat wij een gemeenschap zijn van mensen die elkaar niet hebben uitgezocht. We horen bij elkaar, niet omdat we familie zijn, niet omdat we uit hetzelfde dorp of gemeenschap stammen; we horen niet bij elkaar omdat we verwante eigenschappen, politieke overtuigingen, voorkeuren of smaken hebben; we zijn niet per se bevriend met elkaar, delen niet vanzelf dezelfde interesses of meningen. We zijn geen gemeenschap van mensen die hetzelfde denken, zelfs niet hetzelfde geloven, of op dezelfde manier in het leven staan. De kerk is geen gezelligheidsvereniging, van mensen met dezelfde voorkeuren. Nee, we hebben elkaar niet uitgezocht, onze karakters botsen soms, we zijn heel verschillend, maar we zijn allemaal, ieder op een eigen wijze, geroepen, geboeid, geraakt door het verhaal van het evangelie. Door het evangelie van Jezus Christus die de onvoorwaardelijke liefde van God belichaamt.

Vaak is je dat van huis uit meegegeven en heb je dat op een eigen manier een plaats gegeven in jouw leven. Soms ben je er op een andere manier bij betrokken geraakt, ieders verhaal is weer anders. Maar dat is de kern van wat ik dan maar even ‘geestelijke gemeenschap’ noem. De kerk vindt haar basis niet in een menselijke voorkeur, maar in een roepstem, een appèl van de andere kant, of hoe je dat ook wilt noemen. De kerk vindt haar grondslag niet in een menselijke beslissing, zoals een vrijwilligersorganisatie wordt gevormd. De kerk is een gevolg van een beweging die buiten ons om op gang is gebracht en waar wij in worden meegenomen, waar wij ons in laten voegen en die wij, als het goed is, op een eigen manier weer doorgeven aan een volgende generatie.

Misschien kun je het verduidelijken aan het evangelieverhaal van deze zondag.
De gelijkenis die Jezus vertelt over de bruiloft van de zoon van de koning. De bruiloftszaal is afgehuurd en in gereedheid gebracht. Maar de genodigden willen niet komen. Waarom niet, wordt niet duidelijk. Maar ze passen.
Waar het nu even om gaat is hoe de koning vervolgens toch zorgt dat het gehuurde zaaltje vol komt. Hij zegt tegen zijn personeel: ‘Ga naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegenkomt’. En zo stroomt de zaal vol, uit heggen en steggen, goede en slechte mensen, staat er – wat al te denken geeft. Maakt niet uit, de zaal moet en zal vol, is de opdracht. Alle middelen heiligen het doel.
Mensen die elkaar niet kennen: bent u soms familie?
Mensen die niets met elkaar gemeen hebben, behalve dan dat ze kennelijk op het juiste moment op de juiste plaats waren, daar waar de dienaren van de koning waren.
Mensen in allerlei soorten en maten, goeden en slechten, die zichzelf terugvinden als gasten op een koninklijk bruiloftsfeest. Wonderlijk is het.

Er zitten nog een aantal andere, wonderlijke, aspecten in deze gelijkenis, waar ik zo nog op terug kom. Maar hier gaat het even over dat geroepen zijn, waardoor er een haast min of meer toevallige gemeenschap ontstaat, zo lijkt het tenminste.

Of je dat één op één met de kerk zoals wij die kennen gelijk kunt stellen, is overigens ook nog een vraag. Maar laten we daar even op voortborduren.
Dan is de kerk dus een gemeenschap van mensen die elkaar niet zelf hebben uitgezocht. Je vindt jezelf terug in een gezelschap van mensen van allerlei slag.

Zo is het in de geschiedenis precies gegaan. De beweging die ontstaat na Jezus’ dood en leven, de kerk, is vanaf het allereerste begin divers en veelkleurig geweest. Vanaf het allereerste begin is er ook kerkelijke gedoe geweest, laten we dat ook niet vergeten. Soms is dat troostend… het is van alle tijden. De kerk, de gemeente van de Heer, of het lichaam van de Heer, bijbelse beelden die spreken, is daarbij een geestelijke gemeenschap. Waarin eigen regels gelden, een bijzondere gedragscode. Ook dat kom je vanaf het begin tegen, al in het Nieuwe Testament.

De kerk, dat is de gemeenschap waar ‘de één de ander uitnemender acht dan zichzelf’ (Fil. 2: 3), om maar wat te noemen. Of waar ieder ‘voor zover het in zijn of haar macht ligt, alles in het werk stelt om met alle mensen in vrede te leven’ (Rom. 12: 18). De kerk is de plaats waar we elkaar ‘aanvaarden zoals Christus ieder van ons heeft aanvaard’ (Rom. 15: 7). En zo is er eindeloos veel te noemen, wat samen de kerk tot die geestelijke gemeenschap maakt. Waarvan je ten minste verwachten mag, dat we op een andere manier met elkaar omgaan. ‘Niet driftig zijn, niet gewelddadig, niet hebzuchtig’, als kwaliteiten van leiderschap in de gemeente, volgens de brief aan Titus. En als positieve competenties gelden dan: ‘gastvrij zijn, goedwillend, bezonnen, beheerst’ en nog meer.

Te mooi om waar te zijn, zegt u misschien.
Ook ik ben nuchter genoeg, als je lang genoeg meedraait in de kerk weet je daar alles van. En toch, ik zeg graag: het is te mooi om niet waar te zijn…

De kerk is een vrijwilligersorganisatie. Ja, maar we zijn ook een geestelijke gemeenschap en als we dat zouden vergeten, als we de uitdaging die daarin gelegen is, uit het oog zouden verliezen, dan leven we onder de maat. Dat laten we toch niet gebeuren?

Daarom wil ik toch tegen het einde nog even terug naar de gelijkenis die we vandaag lezen.
Er zitten ook problematische kanten aan. Met name het grove geweld is iets dat opvalt. De genodigden willen niet komen. Als de koning aandringt door zijn dienaren op pad te sturen om hen persoonlijk uit te nodigen, volharden ze in hun weigering en slaan ze zelfs de dienaren dood. Kill the messenger?
De reactie van de koning is al even gewelddadig. Hij stuurt een strafexpeditie erop af, laat de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken.
Waar is dat allemaal voor nodig, vraag je je af.

Het geweld is nog niet voorbij.
Als de bruiloftszaal gevuld is, blijkt er iemand niet de juiste kleding aan te hebben. Ook zoiets aparts. Hij wordt zonder pardon op koninklijk bevel door de uitsmijters verwijderd.

Waarom die strengheid?
Er is door uitleggers volop gespeculeerd over de betekenis van dat slot, wat dat bruiloftskleed, dat die ene aangelegen persoon kennelijk niet aan had, precies behelst. In de tekst zelf wordt dat niet duidelijk.

Maar het zou kunnen zijn dat het bruiloftskleed een beeld is, van hoe je je gedraagt, van je levenswandel. Zo wordt datzelfde beeld ook elders in het Nieuwe Testament gebruikt. Bekleed je met de nieuwe mens (Ef. 4: 24), of bekleed je met Christus (Gal. 3: 27), of met de wapenuitrusting van God (Ef. 6: 11) – of is dat weer te gewelddadig?

Hoe dan ook. Als wij geroepen zijn, en dat geldt voor ieder van ons; als wij bij de kerkelijke gemeenschap horen, schept dat verplichtingen. Niet zozeer om ook vrijwilligerswerk te doen, al is dat nooit verkeerd, maar vooral om te leven naar de maatstaven van de geestelijke gemeenschap, waarin het beeld van Christus norm en leidraad is.

Geroepen om te delen, lief en leed, brood en wijn, het leven te vieren, als – zoals we al zongen – een feest voor heilige zondaars, wees te gast bij God de Heer (Lied 975: 4). AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply