Overdenking

Spinnenweb (Duurzaamheidsdienst)

Dit is het jaargetijde van de spinnenwebben. In de afgelopen week hadden we op sommige dagen een beetje mist. Dan zie je ze goed, uitgetekend door de waterdruppels die zich er aan vast hechten. Altijd een fascinerend gezicht.
Tenminste, ik hoop dat u de verwondering om zulke dingen kunt ervaren. Zo’n ragfijn web, kunstig geweven, dat tegelijk sterk genoeg is om de insecten te vangen die de prooi voor de spin vormen.

(themadienst te Anloo, lezing: Leviticus 25: 1 – 7 en 18 – 24)

Het spinnenweb is niet alleen een fenomeen dat bij het jaargetijde van de herfst hoort. Het is ook een beeld geworden dat we op verschillende terreinen gebruiken. Denk aan het wereldwijde web van Internet, waarmee we met elkaar verbonden zijn, communicatie wordt uitgewisseld, grenzen overschreden. Een wonder van technisch vernuft.

Maar het web wordt ook gebruikt als metafoor voor de gehele samenhang waarin we leven, met elkaar, hier op planeet aarde – en dat is waar ik vanmorgen naar toe wil. Het web dat alles met alles verbindt. De onderlinge verwevenheid, van mensen, maar ook van mens en natuur. Alles hangt met alles samen en vormt samen het fragiele, ragfijne web van onze werkelijkheid. Elke verstoring heeft gevolgen voor het geheel. Kwetsbaar en tegelijk wonderlijk hoe alles op elkaar ingrijpt en reageert.

Dat beeld van het web van het leven, wordt de laatste decennia sterker naar voren gebracht. Het is op een bepaalde manier een correctie op een idee dat lang dominant geweest is in onze cultuur en misschien nog wel. Het idee van de mens, die boven de schepping staat, of daar los van staat. Eigenlijk spreekt dat idee nog mee, als je het hebt over de verwevenheid van mens én natuur, zoals ik net argeloos zei. Mens én natuur? Nee, de mens is natuur, is onderdeel van de schepping, is ingeweven in het grote web van het leven in de schepping. Een web waarin door toedoen van de mens en onze menselijke activiteiten, steeds meer gaten in dreigen te vallen. Wij maken het web niet, wij zijn ook niet de spin in het web, nee, we zijn deel van het web en het is aan ons om bij te dragen dat kwetsbare web in stand te houden.

Het voert misschien wat te ver voor vandaag, maar dat denken in tegenstellingen, dat scheidingsdenken, is zo diep in onze cultuur verworteld, dat we er vaak niet bewust van zijn. Mens en natuur, de mens boven de natuur, als heerser – soms bijbels gelegitimeerd, of als rentmeester – dat klinkt al beter, maar verandert niet iets wezenlijks aan dat denken in tegenstellingen…
Daarom is het zo belangrijk dat er andere beelden, andere denkbeelden ontstaan, zoals die van het web van het leven, om beter te begrijpen wat onze positie is en hoe alles met elkaar verband houdt. In onze westerse traditie is het idee diepgeworteld dat je om iemand te zijn, om je zelf te ontwikkelen, je onafhankelijk moet zijn van anderen, dat je een individu moet worden, iemand op eigen benen, zelfredzaam, zelf beschikkend. Allemaal belangrijke waarden in onze cultuur. Ik wil daar ook niet alleen maar lelijk over doen. Maar als je dat te ver doortrekt, dan ontstaat de fictie van het ‘afgescheiden zelf’, zoals dat door hedendaagse filosofen wordt genoemd.
De omgekeerde denkbeweging is juist, het benadrukken van onze verwevenheid, in het sociale, als mensen, in relaties, onontkoombaar – de mens als sociaal wezen; en in de grotere kring van al het levende en niet-levende dat ons omringt. Nee, nog beter gezegd: waar wij deel van uit maken. Als het ons omringt, dan staan wij nog steeds in het middelpunt.

Vandaag vieren we de oogstdienst en is het thema duurzaamheid.

De actualiteit en de urgentie daarvan hoef ik u niet uit te leggen, met de grote Klimaatdemonstratie en met de internationale klimaatconferentie die op dit moment in Glasgow gehouden wordt.
Ook heb ik niet zoveel behoefte om u allerlei voorbeelden voor te houden van hoe we duurzamer zouden kunnen gaan leven. Dat kunt u prima zelf bedenken. Het wordt toch al zo gauw moralistisch bij dit soort thema’s.
Maar wel lijkt het me goed om samen stil te staan bij dat soort onderliggende manieren van denken, zoals geschetst. Want denkbeelden en mentale modellen doen er toe. Ze sturen vaak op een onbewuste manier ons denken en doen. Het is goed om daar tenminste eens kritisch bij stil te staan. Om vertrouwde patronen tegen het licht te houden.

Soms kan de Bijbel je daarbij helpen.
Dat is de achtergrond van de keuze voor de lezing voor deze zondag, uit een boek dat we niet vaak openslaan in de kerk, is tenminste mijn indruk.
In het boek Leviticus, deel van de Thora, de leefregels die God aan zijn volk geeft, vinden we allerlei gedetailleerde voorschriften die het leven en samenleven van de gemeenschap reguleren. Voor een groot deel hebben ze betrekking op het rituele leven, gaat het over offervoorschriften en reinheidsregels. Zeg maar, specifiek over godsdienstige zaken.
Maar, het bijzondere nu van Leviticus is dat dit als het ware ingebed is in allerlei regels over het gemeenschapsleven. En, dat is belangrijk, dat zijn geen gescheiden werelden, zoals wij geneigd zijn de dingen uit elkaar te halen, van elkaar te scheiden, tegenover elkaar te plaatsen: godsdienst en maatschappij, kerk en wereld, geloof en economie. Nee, ze horen wezenlijk bij elkaar. Alles is met alles verweven.

De Britse rabbijn Jonathan Sacks heeft in zijn vorig jaar in vertaling verschenen essays over Leviticus op dat verband gewezen.
De aanwijzingen over het zogenaamde sabbatsjaar en het jubeljaar zijn bedoeld om het economisch leven in een naar ons begrip eenvoudige agrarische samenleving te reguleren. Het is een mechanisme om te grote ongelijkheid te voorkomen. “Niemand mag structureel benadeeld worden door tijdelijke tegenslag”, legt Sacks uit. Het gaat hier om een basale regel van rechtvaardigheid. Volgens de Thora zijn er “zaken die niet volledig aan de grillen van de markt mogen worden overgelaten, omdat ze te fundamenteel zijn voor het zelfrespect en het welzijn van mensen” (p. 344).

Naast die basale regel van rechtvaardigheid, zoals hij dat noemt, speelt hier een tweede element mee. Het belang dat wordt gehecht aan de familie, verwantschap, met het oog op het geheel van de samenleving. Zeg maar, het belang van het relationele, in steeds wijdere cirkels. In het fragment dat wij gelezen hebben, klinkt dat misschien minder door, maar als je deze hoofdstukken in het geheel leest, wordt dat duidelijk. Sacks concludeert: “Door te zorgen voor degenen die ons het meest nabij staan, leren we te zorgen voor onze medeburgers en de samenleving als geheel” (t.a.p.).

In dit gedeelte staat een kernachtige zin, die je ook elders in de Bijbel terugvindt. Het land behoort Mij toe, zegt de Eeuwige, jullie zijn ‘slechts’ vreemdelingen die bij Mij te gast zijn.
Vreemdelingen en bijwoners, heette dat vroeger.
Het is het oude besef, dat we op aarde te gast zijn. Dat wij geen eigendomsrechten kunnen laten gelden, noch op het leven, noch op het bestaan, of op de grond (nee, ook dat niet), op niets van alles waarmee en waartussen we leven. We zijn gast aan Tafel, geroepen om voor elkaar te zorgen, om een basaal niveau van rechtvaardigheid tot stand te brengen. Om onze samenleving en onze wereldeconomie zo in te richten, dat tijdelijke tegenslag niet tot structureel nadeel leidt, dat alles en iedereen in Gods schepping tot zijn en haar recht kan komen.
We zijn geen heersers, ook geen beheerders, zelfs geen rentmeesters, maar we zijn deel van het grote web van het wonderlijke leven dat God zelf heeft gemaakt, ragfijn, kwetsbaar, maar ook met een haast onverwoestbare veerkracht. Aan ons om te helpen dat fragiele, goddelijke web van leven in stand te houden.

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply