Overdenking

Randversiering, Joh. 4, 43 – 54

Deze week promoveerde een meneer van 84 op een proefschrift over het katholieke geloof van Godfried Bomans. Ik las erover in de krant. Het is bijzonder als iemand op die leeftijd nog zo’n diepgravend onderzoek onderneemt. Zo kun je je pensioen ook invullen.
Godfried Bomans mag dan al een halve eeuw dood zijn – hij overleed in 1971 – hij is nog niet vergeten. In zijn tijd was hij een BN-er, voordat die afkorting bestond. Een schrijver en een televisiepersoonlijkheid, met een bijzonder soort humor. En iemand die dus altijd met zijn katholieke geloof worstelde, er grote bezwaren tegen had maar er tegelijkertijd niet los van kon en wilde komen.

Eén zin uit het krantenartikel viel me op. In het jaar van zijn dood schreef Bomans over Jezus het volgende: ‘Ik zie in hem een gezondene door wat hij zei en door wat hij deed. Hij is het Woord. De wonderen zijn randversiering.’

Dat trof me, omdat ik natuurlijk al ergens in mijn achterhoofd bezig was met het evangelie van deze zondag. Want je kunt het verhaal van vandaag zomaar opvatten als zo’n wonderverhaal. De zoon van de hoveling die op sterven ligt en door Jezus wordt genezen, nota bene op afstand. Als dat geen wonder is. Een wonder van de buitencategorie.

Zijn de wonderen van Jezus randversiering, zoals Bomans stelt?
Hij zegt dat, vermoed ik, vanuit een zekere verlegenheid met al die wonderlijke verhalen. Moet je dat nu echt geloven? Is dat dan de kern? Of zijn de wonderverhalen, waar moderne weldenkende mensen zo veel moeite mee hebben, niet meer dan de opsiering van de eigenlijke boodschap? Een beetje couleur locale om het verhaal van een fraai randje te voorzien?

Mijn reactie zou zijn: het gaat er niet om dat we in het wonder geloven. Het gaat er om dat het wonder je help te ontdekken wat geloven is. Niet het wonder staat centraal, maar het geloven. Ik zal proberen dat uit te leggen.

In dit ogenschijnlijk eenvoudige verhaal zit van alles dat opvalt als je er wat langer naar kijkt. Veel daarvan laten we liggen. We concentreren ons op het kerngebeuren.
Jezus is onderweg. Hij is onderweg van Judea in het zuiden, waar Jeruzalem ligt, naar het noorden. Hij gaat in Galilea “weer naar Kana, waar hij van water wijn had gemaakt”. Dat staat er uitdrukkelijk bij, niet voor niets zoals we zullen zien.

Er komt een hoveling naar hem toe. Zijn zoon ligt op sterven. Of Jezus hem genezen kan. De man dringt aan, Heer, ga toch mee, voordat mijn kind sterft. Jezus zegt, Ga maar naar huis, uw zoon leeft. En dan staat er: de man geloofde wat Jezus tegen hem zei.

Op de terugweg wordt hij al tegemoet gereden door zijn personeel. Ze delen hem mee dat zijn zoon genezen is, precies op hetzelfde tijdstip als Jezus met hem sprak.
En dan staat er van de man: hij kwam tot geloof, hij en al zijn huisgenoten.

Twee keer staat er dat hij geloofde, precies hetzelfde woord wordt gebruikt. De vertaling ‘kwam tot geloof’ is wat misleidend, alsof het geloven van de man dan pas begint. Nee, twee keer staat er met hetzelfde woord, dat de man gelooft. Dat is al begonnen bij het eerste woord van Jezus, uw zoon leeft.

Twee keer geloven.
Beide keren markeren twee verschillende aspecten van dat ene woord geloven, twee verschillende betekenissen misschien wel.
Het eerste gaat over geloven als vertrouwen, het tweede over geloven als weten.

Als Jezus de hoveling geruststelt, je zoon leeft, dan vertrouwt deze erop dat dat waar is. Hij weet het niet, hij kan het niet weten, maar hij gelooft kennelijk dat het zo is. Hij dringt dan ook niet langer aan of Jezus met hem mee wil gaan, nee, hij weet genoeg, hij keert terug. Dat is geloven als vertrouwen.
Al snel blijkt dan dat zijn vertrouwen terecht is, zijn zoon is inderdaad genezen. Nu heeft hij de bevestiging, het bewijs. Hij gelooft nu omdat hij het zeker weet. Wat Jezus heeft gezegd, hem heeft gezegd, is bevestigd, bewaarheid. Dat is geloven als zeker weten.

In de afgelopen week kreeg ik van een kennis via de mail een krantenartikel uit de NRC doorgestuurd. Geschreven door Ingmar Heijtze, dichter, uit Utrecht. Heijtze werd geboren een jaar voordat Bomans stierf.
Het artikel heeft als kop de vraag, waarom geloven anderen wel in God en ik niet? Om een antwoord te vinden gaat hij langs bij verschillende mensen. Hij komt er niet helemaal uit, op een of andere manier lukt het hem niet om te geloven, al zou hij het wel willen, naar eigen schrijven.

Wat mij opviel, en ook wel stoorde, in dit artikel, was dat geloven vooral wordt opgevat als iets dat je met je hoofd doet. Het zit in je hersenen, of niet. Geloven wordt dan gezien als het aannemen van bepaalde waarheden of stellingen, over een God die bestaat – en bewijs dat maar eens – of die almachtig is, enzovoort. Zeg maar, geloven als zeker weten. Je moet het eerst kloppend krijgen, voordat je je er aan over kunt geven, zoiets. Vroeger, als jongetje, kon Heijtze nog leven in die fantasiewereld. Maar nu, schrijft hij, is God zoiets als een kinderziekte waar hij overheen is gegroeid. Geloven in God lukt dan niet meer. Het stuit op intellectuele bezwaren.

Terwijl dat toch echt de omgekeerde wereld is, volgens mij. Of in ieder geval, slechts de helft van het verhaal, en niet eens de belangrijkste helft.

Geloven is vooral, je overgeven, je toevertrouwen – geloof hechten aan een woord, ook al lijkt dat tegen alle feiten in te spreken. Uw zoon leeft…
Dat is precies wat in dit verhaal gebeurt.
Geloven is allereerst en vooral: vertrouwen. De man in het verhaal gelooft, voordat hij enig bewijs heeft of zekerheid of bevestiging. Hij gelooft op het woord van Jezus. Dát is het wonder.
Het is alsof hij weet, diep van binnen overtuigend weet: waar Jezus is, blijft de dood op afstand, waar het woord van de Heer klinkt, heeft de dood geen macht. Als hij het zegt, uw zoon leeft, dan is dat ook zo, zelfs als het niet zo zou zijn.

Drie keer wordt in het verhaal dat benadrukt: dat de zoon leeft. Zo belangrijk is het om dat te onderstrepen.
En dan wordt ook het verband met Kana duidelijk. Aan het begin wordt vermeld dat Jezus weer in Kana kwam, waar hij van water wijn had gemaakt. Aan het einde wordt dat nog eens in herinnering geroepen: dit was zijn tweede wonderteken. Het eerste was immers dat te Kana.

De wonderen in het evangelie van Johannes zijn meer dan randversiering. Ze onthullen het geheim van Jezus’ identiteit. Ze zijn tekenen die verwijzen naar zijn heilswerk. Het wonder legt het woord uit.
De bruiloft te Kana en de genezing van de zoon van de hoveling, ze delen dezelfde grondgedachte: waar Jezus komt, is de dood op afstand, begint het feest, het feest van het nieuwe leven. Nieuwe kansen, nieuwe mogelijkheden, ongedachte toekomst.

Nu zegt u misschien, leuk en aardig, maar die man in het verhaal kreeg het bewijs voor zijn vertrouwen, zijn zoon werd inderdaad genezen verklaard.
Maar, wat als dat niet gebeurt? Wat als ik ondanks al mijn vertrouwen en goede moed en wat niet al, toch moet ervaren dat de dood toeslaat, op welke manier dan ook. Niet ieder ziek kind wordt immers genezen…

Dat is ook zo, en daar is ook geen sluitend antwoord op.
Maar juist dan is het zo belangrijk om, ook in dit verhaaltje, te zien waar het geloof begint. Het begint niet aan de achterkant, pas als het bewijs is geleverd, als de redenering klopt, als je de antwoorden hebt. Nee, het begint altijd met vertrouwen, aan de voorkant zo te zeggen. Het begint met de openheid voor het wonder, voor dat het anders kan. Het begint met het vermoeden dat geen enkele situatie een noodlot is, vertrouwen dat het leven sterker is. Dat zie je bij die hoveling. Uw zoon leeft. En op dat woord vertrouwt hij. Het leven heeft de overhand. Dat is het evangelie in een notendop.

In het gesprek met de hoveling zegt Jezus eerst nog: ‘Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet’. Het lijkt vooral tegen de omstanders gezegd. Een uitspraak die op meer plekken in het evangelie terug komt. Denk ook aan het verhaal van Tomas, die eerst moest zien om te kunnen geloven.
Heel het evangelie en alle wonderteken zijn opgetekend om de mensen die er geen ooggetuigen van zijn geweest, te overtuigen om tot geloof te komen (vgl. 20: 30 en 31). “Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven”. De hoveling is daar het levende bewijs van.

Geloven is vertrouwen.
Zeker weten!

AMEN.

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply