Boeken

Olivier Roy, Is Europa nog christelijk?

Toen in 2004 een Grondwet voor Europa opgesteld werd, was er discussie of daarin een verwijzing naar de christelijke wortels opgenomen moest worden. Dat ging niet door. God werd niet genoemd, “maar Hij is wel in onze gedachten”, verklaarde een EU-ambtenaar, betrokken bij de besprekingen. Tot een Europese grondwet is het overigens niet gekomen. Maar de vraag naar het eventuele christelijke gehalte van ons continent is actueler dan ooit.

De Franse politiek filosoof Olivier Roy (1949) wijdt zijn jongste boek aan dit thema: Is Europa nog christelijk? Het omineuze woordje ‘nog’ in de titel is een extraatje van de vertaler (of de Nederlandse uitgever?), want dekt niet helemaal de lading. Het gaat niet om een nostalgische terugblik op een ooit roemrijk christelijk verleden. Roy is vooral geïnteresseerd in de manier waarop momenteel het debat over de identiteit van Europa wordt gevoerd. Aan de hand van de actuele kwesties licht hij toe hoe dit debat wordt bepaald door een aantal paradoxen, waardoor er “sprake is van een ernstige crisis rondom de definitie van de Europese identiteit en de positie van de religie” (p. 13). Het debat cirkelt volgens hem om drie punten: 1) de positie van het christendom, 2) de seculiere waarden van Europa en 3) de rol van de islam als religie. Met name over het laatste thema heeft Roy diverse publicaties op zijn naam staan en geldt hij internationaal als deskundige.

Het is duidelijk dat het christendom de cultuur van Europa heeft bepaald. In de Middeleeuwen streden de paus en de keizer om de politieke macht. De keizer, oftewel de wereldlijke vorst, won het pleit. Na de Reformatie en de traumatische godsdienstoorlogen, was er geen sprake meer van één christelijk Europa, resulterend in kenmerkende culturele verschillen (Roy vermeldt als vermakelijk voorbeeld de lits-jumeaux hotelbedden in protestantse landen en de tweepersoonsexemplaren in katholieke streken “een nauwelijks bekend voortvloeisel van besluiten van het Concilie van Trente”). Belangrijker is dat sinds de Reformatie de kerk haar greep op de politiek kwijtraakte, wat uiteindelijk resulteerde in de scheiding van kerk en staat. Dat is een lang proces geweest en krijgt in verschillende landen verschillend gestalte, maar de secularisering in de oorspronkelijke betekenis, de onttrekking aan het kerkelijk gezag, begint hier.

Ondertussen bleef de dominante cultuur gestempeld door het christelijk geloof, in allerlei variaties beleden en gepraktiseerd. In het tijdperk van het kolonialisme werd het Europese (kerk)model zelfs wereldwijd geëxporteerd. Met name de Katholieke kerk ontwikkelde zich tot een wereldkerk. Ondertussen verliest Europa daarin haar centrale plaats. De keuze in 2013 voor Franciscus als eerste niet-Europese paus, is een sprekend voorbeeld van de decentralisatie van het Europese katholicisme, volgens Roy.

Naast de (politieke) secularisering is er de ontkerstening. De bekende gegevens van teruglopend kerkelijke betrokkenheid, die sinds de jaren zestig, waarin de katholieke kerk zich vernieuwde, maar tegelijkertijd de cultuur van vrijheid en hedonisme doorbreekt, in een onomkeerbare versnelling is gekomen (‘het ratel-effect’ noemt Roy dat: er is geen weg terug – p. 40). Hoewel een aanzienlijk percentage van de Europeanen zich nog christen noemt, betekent dat niet dat ze het ook praktiseren – zelfs nauwelijks meer wat betreft huwelijken en begrafenissen – laat staan dat ze de belangrijkste dogma’s van de kerk onderschrijven. “Voor deze Europeanen is het christendom een verwijzing naar identiteit, en absoluut niet naar godsdienst”, concludeert Roy (p. 42).

Identiteit is het magische woord in het huidige cultuurdebat, dat volgens Roy overigens meer over waarden gaat dan over cultuur. Hij ontwaart een front van christelijk conservatieven tegenover de seculieren als het gaat over thema’s als abortus en homohuwelijk. Binnen de dominante seculiere cultuur is er een zich verscherpende tegenstelling tussen de liberalen en de populisten, de laatsten verzetten zich tegen de vermeende islamisering van Europa. De Kerk – Roy richt zich vooral op de Katholieke kerk; de protestanten hebben zich volgens hem grotendeels zelf geseculariseerd – zit in een spagaat, want “de praktiserende katholieke achterban schuift vaak op naar het populisme van de anti-immigratiebeweging, maar de Kerk waakt ervoor deze verschuiving te erkennen” (p. 99). Voor religie hebben de populistische politici geen intrinsieke belangstelling, maar ze gebruiken de zogenaamde christelijkheid wel als ‘identiteitsmarker’, ook om de min of meer latente islamofobie aan te wakkeren. Het is tekenend dat kerkelijke leiders die zich inzetten voor vluchtelingen (waaronder Franciscus) op populistische websites onder vuur worden genomen of zelfs worden bedreigd. Toen Angela Merkel in 2015 zich beriep op christelijke waarden om de vluchtelingen welkom te heten, stootte ze binnen haar eigen christendemocratische partij op een muur.

Feitelijk wordt hiermee de secularisering in een nieuwe fase gebracht. De oude scheiding tussen kerk en staat was bedoeld om te voorkomen dat de kerk de politiek zou bepalen, maar óók om de politiek te verhinderen in het domein van de religie en de religieuze leer te treden. Nu gebeurt dat laatste steeds meer, onder het mom van de vrijwaring van de publieke ruimte voor religieuze uitingen of de bescherming van het individu. Bijvoorbeeld in het verbod op ritueel slachten of de besnijdenis bij Joden en moslims. “Achter de verdediging van de godsdienstvrijheid gaat een herdefinitie schuil van wat godsdienst is. Het is noch een traditie noch een gemeenschap, maar een keuze uit alle andere mogelijke opties” (p. 124), waarbij Roy niet nalaat te vermelden dat een van de eerste besluiten van het naziregime een verbod op besnijdenis en ritueel slachten was (!).

Het is prima als er een debat over deze kwesties wordt gevoerd, maar “in een liberale democratie is het problematisch om van hogerhand te bepalen dat religieuze normen moeten worden aangepast aan seculiere normen, want het is een ontkenning van datgene wat religie religieus maakt” (p. 131). Dat is geen neutraliteit van de staat meer, maar de invoering van ‘het relativisme als officiële doctrine’.

Het betoog van Roy raakt de kern van het identiteitsdebat en werpt fundamentele vragen op. Het is in al zijn beknoptheid, een prikkelend boek, dat uitdaagt om verder te denken. Roy heeft de oplossing ook niet in huis (anders dan de enigszins misleidende tekst op de achterflap doet vermoeden), maar bepaalt ons bij de vraag op welke kernwaarden onze Europese samenleving nu gestoeld moeten worden om de verworvenheid van de liberale democratie toekomstbestendig te maken.

Olivier Roy, Is Europa nog christelijk?, KokBoekencentrum Utrecht 2020, 158 p, € 19,99

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply