Jakob voelt aan alles in zijn lijf dat dit een zware nacht gaat worden.
Er zijn mensen die er tegen op zien om ’s avond naar bed te gaan. De nacht jaagt hen schrik aan. Omdat ze dan wakker liggen, last van slapeloosheid. Dan kunnen minuten uren duren. Je hoort elke keer de klok slaan en ligt maar wakker. Alles stil om je heen, maar jij kunt de slaap niet vatten.
Soms is het omdat er zorgen zijn.
Je ligt wakker en je ligt te piekeren. Je staat voor een grote beslissing. Of je hebt zorgen om je gezondheid, of om de kinderen. De zoon ligt in scheiding. Bij je dochter is een vlekje op de longen gevonden. Nou, noem het maar op.
Zulke zorgen houden je overdag ook bezig, maar in de nacht, als alles stil wordt … en donker …
Soms is de nacht er ook, om dat soort problemen te verwerken.
We zeggen niet voor niets dat we er soms een nachtje over moeten slapen.
Jakob staat voor een zware nacht.
Straks horen we van zijn gevecht, in de nacht. Een mysterieus verhaal.
Dat het speelt in de nacht, is iets wat met een zekere nadruk wordt vermeld en dat is van belang. Omdat het duister van de nacht een eigen licht op dit verhaal werpt, om het wat speels uit te drukken. De nacht heeft in dit verhaal een eigen betekenis, die ons ook wat te zeggen heeft.
Het verhaal van Jakobs gevecht aan de Jabbok is één van de kernverhalen uit de bijbel. Ik neem aan dat u het verhaal kent. Het is belangrijk om te realiseren dat dit verhaal, deze nachtelijke episode, onderdeel is van een veel groter verhaal. Het verhaal van de beide broers, Jakob en Esau.
Lang geleden zijn hun wegen uiteen gegaan. Jakob had de woede van zijn broer op de hals gehaald. Omdat hij, als jongste, de zegen die voor de oudste, Esau, bestemd was, op slinkse wijze zich had toegeëigend. Weet u nog, het bedrog van Jakob die zich als Esau voordoet bij zijn halfblinde vader Izaäk, die dat niet doorziet en zo Jakob de zegen meegeeft die hij zelf voor Esau had bedoeld. Als dat bedrog uitkomt, is Esau woedend, wil hij zich wreken op zijn broertje en moet Jakob halsoverkop vluchten.
Na vele jaren, Jakob heeft onderdak gevonden bij zijn oom Laban, is inmiddels getrouwd met diens beide dochters, eerst Lea en toen Rachel – ook dat is een heel verhaal – nu, na vele jaren is Jakob op de terugreis. En, dat is hiervoor verteld, maakt hij zich op om zijn broer Esau na al die jaren weer te ontmoeten.
Dat maakt Jakob bang.
Hij is bang dat Esau zich alsnog wil wreken.
Jakob neemt voorzorgsmaatregelen.
Hij verdeelt zijn bezit en brengt het op verschillende locaties onder.
Hij stuurt geschenken vooruit, om Esau te paaien.
Hij geeft zijn knechten verzoenende woorden mee om aan Esau over te brengen.
Dat gaat hier allemaal aan vooraf.
En dan horen we:
‘Het was nog nacht toen Jakob opstond en de Jabbok overstak op een doorwaadbare plaats” – hij steekt de grens over, in de nacht dus.
“samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen (die had ik nog niet vermeld) en zijn elf zonen”. Daarna al zijn overige bezittingen. “Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen”.
Jakob is nu aan zichzelf overgeleverd.
Hij is helemaal alleen.
Hij heeft zijn gezin en al zijn bezit al overgezet. Maar blijft alleen achter. Wat moet je daar van denken?
Bijbelse verhalen geven altijd veel te raden over. Dat geldt ook hier.
Wat Jakob bezielt om het zo te doen?
Misschien voelt hij aan, dat er nog iets gebeuren moet, voordat ook hij naar de overkant kan gaan?
In een en dezelfde zin staat er dat als Jakob alleen achterblijft, er iemand met hem worstelt totdat de dag aanbreekt. Wie is dat?
Ook daar blijft dit verhaal wat schimmig en schemerig over.
Ook Jakob wil het weten: zeg mij uw naam. Met wie heb ik van doen?
Maar de ander blijft een mysterieuze gestalte, weigert zijn naam te noemen. Waarom is dat?
Misschien is het wel zo dat daar niet één antwoord op te geven is. Omdat in dit nachtelijk gevecht van alles tegelijk aan de orde is.
Jakob worstelt met een engel van God of misschien wel met God zelf. De naam die hij straks krijgt, Israël, lijkt dat te suggereren. Want de uitleg is dan: je hebt met God en mensen gestreden. Israël betekent letterlijk: hij die strijdt met God. Maar hier staat ook, met God én mensen.
Jakob worstelt ook met mensen. Met de aanstaande ontmoeting met zijn broer Esau, zo beladen na al die jaren. Het bedrog dat op hem drukt – is het spijt? De wraak die hij vreest en waarvan hij misschien wel voelt dat Esau daar enig recht toe heeft. Zoals een mens kan worstelen als je denkt: heb ik het wel goed gedaan? Had ik dat beter niet kunnen zeggen, of doen? Hoe kan ik de verhouding met die ander, familie of niet, weer goed krijgen? Zulke vragen kunnen je uit je slaap houden – en dat is vervelend, maar misschien ook goed. Je kunt om minder wakker liggen. Zulke vragen in de nacht kunnen ook vruchtbaar worden. Als de nacht klaarheid brengt.
Jakob worstelt met God en mensen. Hij vecht ook met zichzelf.
Met al die vragen die hem kwellen, waar we het net over hadden.
Hij worstelt met zijn schuldgevoel, met zijn angsten. Vandaar misschien die angstige vraag van Jakob tijdens de worsteling. Ze houden elkaar in de greep. ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent’.
Zoekt Jakob daarin de bevestiging die hij juist op dit moment zo hard nodig heeft.
Zegen, bescherming, bevestiging?
Dat wat ieder mens uiteindelijk nodig heeft. Nodig heeft, om op te kunnen staan, om verder te kunnen gaan, om de grens over te steken, om het licht weer te kunnen zien na een lange nacht van worsteling en innerlijke strijd.
Als Jakob uiteindelijk na de worsteling oversteekt, vermeldt de tekst dat ‘de zon over hem op gaat’. Dat is niet zomaar een aardig element om de vertelling wat te verlevendigen. In bijbelverhalen doet ieder detail er toe. In deze mededeling klinkt een boodschap door, die dit verhaal verbindt met het grotere geheel.
Het is de verbinding tussen nacht en dag, donker en licht – ook al op het niveau van dit verhaal zelf. Maar het verwijst ook terug naar het begin van het verhaal van beide broers. Dat moet je wel weten, maar daarom vertel ik het u. Als Jakob moet vluchten voor Esau, brengt hij de eerste nacht in de open lucht door, in Betel. Er staat dan vermeld dat ‘de zon is ondergegaan’. In de volgende hoofdstukken – al die lange jaren – wordt er zoiets niet meer vermeld. Tot dit moment, aan het eind van de gescheiden wegen, en na de worsteling, de reinigende worsteling in de nacht. Nu staat er dus, en dat betekent veel, dat de zon over hem opgaat.
Alsof alles een nieuwe klaarheid heeft ontvangen. Nieuw licht op zijn leven. ‘Ik heb oog in oog gestaan met God’, getuigt Jakob, ‘en toch is mijn leven gered’.
Er zitten nog meer kanten aan dit verhaal. Maar dat laten we nu maar rusten. Wat wel belangrijk is, is om te weten hoe het straks afloopt.
De ontmoeting met Esau wordt niet de wraakoefening waar Jakob zo bang voor was. Esau toont zich grootmoedig. De broers verzoenen zich met elkaar.
Die aanstaande verzoening is als het ware al in dit nachtelijk gevecht voorbereid.
De nacht brengt licht. In verschillende opzichten.
En dat inzicht mogen we dan ook terugbrengen naar ons zelf en onze eigen situatie.
Soms heb je het duister van de nacht nodig – en de stilte – en de eenzaamheid – Jakob is immers helemaal alleen achter gebleven; soms heb je dat nodig om verder te komen. Dat is niet altijd letterlijk de nacht waarin je wakker ligt te woelen in je bed. Maar alles wat staat voor de nacht, voor het donker van een crisis, voor het duister van een depressie. Het staat voor die momenten of periodes in je leven, waarin jij jouw gevecht moet leveren. Dat wat niemand anders voor jou kan doen. Je bent, zoals Jakob aan de Jabbok, helemaal alleen achtergebleven. Maar het is nodig, om een uitweg te zien, of gewezen te worden.
God komt je dan naderbij.
En ook dat is zo wonderlijk, dat gebeurt altijd in en door de menselijke verhoudingen. Het is een gevecht met God én mensen én met je zelf, als mens. Dingen komen niet vanzelf goed. Daar moet je hard voor werken, vechten in de nacht, om het weer goed te krijgen tussen mensen en tussen jou en je God. Dat gaat altijd samen.
God laat zich kennen in die al te menselijke worstelingen, in die vraag om zegen, in de bevestiging van je naam of je nieuwe naam, in de verzoening tussen mensen.
Straks zal Jakob het letterlijk zo zeggen in de ontmoeting met Esau:
‘oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God’
In het gelaat van de ander, over en weer, van mensen die op elkaar aangewezen zijn om te bestaan, in de ander tegenover en naast mij, herkennen wij de gestalte van God zelf.
De op menselijkheid bedachte God.
Dan gaat het licht van de zon over ons op.