Levensmoe of levensmoed, Pred. 11: 7 – 12: 8

In de 17e eeuw waren ze populair. Gravures van de trap des levens. Ik vond een eigentijds exemplaar op Internet. De levenstrap, een trapgeveltje waarbij iedere trede een levensfase van tien jaar voorstelt. Het is opgaan, blinken en verzinken. Van het wieg tot het graf. Waarbij de neergang al inzet na je vijftigste, dat ziet u wel, maar dat wist u ook al.
Deze gravures hadden natuurlijk ook een moralistische boodschap, een soort levensles. Memento Mori stond er soms bij. Gedenk te sterven, of misschien passender: gedenk je sterfelijkheid. Het leven is kwetsbaar. Het is kort. Voordat je het weet zet de aftakeling in. En, anders dan de gravure doet vermoeden, dat je de 100 jaar volmaakt, is een uitzondering. De meeste mensen worden ergens halverwege uit het leven weggerukt.

Het zijn levenslessen die via dat soort moralistische gravures ingeprent werden. Maar zo wereldschokkend is dat toch niet, dat we allemaal sterfelijk zijn. Niets nieuws onder de zon, zou de Prediker zeggen.
We weten het allemaal wel, maar het punt is, dat we het niet altijd willen weten.

Vandaag buigen we ons opnieuw over een gedeelte uit Prediker. In het laatste hoofdstuk van zijn boekje spreekt hij over de ouderdom – daar gaat het gedicht over waar ik straks iets meer over zal zeggen. Hij spreekt over de ouder wordende mens, die onontkoombaar grafwaarts gaat. Zeker, daar zullen we het ook over hebben.
Maar hij begint zijn betoog met een oproep aan de jeugd: Gedenk je schepper in de dagen van je jeugd. En even hiervoor heeft hij als wijze raad gegeven: geniet van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd (11: 9). En ook daarover zal het gaan. Want ook al ben je misschien niet meer de jongste: jong van geest kan iedereen zijn. Misschien is dat wel de onderliggende boodschap vandaag.

Maar eerst nog even over dat trapgeveltje.
Het ziet er wel overtuigend uit, maar klopt het beeld nog wel? Natuurlijk, we weten allemaal dat je na je vijftigste in gaat leveren, de een meer dan de ander. Maar leven we nu niet in een generatie waarin de ouderdom, als periode van neergang en aftakeling, steeds meer uitgesteld wordt? We hebben het over de derde levensfase, over vitale ouderen, over mensen die tot op hoge leeftijd nog meedoen in de samenleving, kijk om je heen en kijk naar je zelf. Wij zijn toch anders oud dan de generatie van onze ouders of grootouders? Die gingen in zwart gekleed. Die waren op hun vijftigste al versleten door zware arbeid. Vroeg oud. Of is dat omdat je er toen als jongere naar keek. Toen ik een kind was, overleed mijn opa. Hij was net 60 geworden. Ik vond dat toen als kind een oude man…

De beleving van de ouderdom is zeker veranderd. We blijven over het algemeen langer op een bepaald niveau meedoen, soms tot op hoge ouderdom actief. In het algemeen, want ieders verhaal is natuurlijk weer anders.
Maar dat wij het ouderzijn anders beleven dan generaties voor ons, mag duidelijk zijn.

En toch, dat je inlevert, dat is onvermijdelijk. Daar gaat het gedicht van de Prediker over.
Met beelden maakt hij duidelijk, dat het menselijk lichaam vervalt. Het gedicht – als zodanig nu ook herkenbaar in de bijbel in een andere bladspiegel afgedrukt – gebruikt beeldspraak. Het is een allegorie.
De zon verduistert, de maan en sterren stralen niet langer – de lucht blijft ook na de regen vol wolken – het is het beeld van de levensavond; van schaduwen die lengen.
De wachters staan trillend voor het huis, de soldaten gaan krom – je staat niet meer zo stevig op je benen
(de rollator was nog niet uitgevonden)
De maalsters verdwijnen langzaam – je tanden en kiezen vallen uit (er waren nog geen kunstgebitten)
De vrouwen staren uit het venster – je gezichtsvermogen neemt af
(De bril was nog niet uitgevonden)
De deuren naar de straat worden gesloten, de molen maakt geen geluid meer – ook je gehoor wordt minder
Het fluiten van de vogels wordt ijl.
Je durft geen heuvel te beklimmen. De weg is vol gevaar
– we gaan er liever niet meer uit.
De amandelboom behoudt zijn wintertooi – dat is het grijze of witte haar, naar de winterbloesem
De sprinkhaan sleept zich voort. De kapperbes droogt uit – dat is het pikantere deel, als je de uitleggers mag geloven. De sprinkhaan is het mannelijk lid. De kapperbes was een lustopwekkend middel. Met andere woorden: de seks is niet meer wat het geweest is.
En dan het onvermijdelijke:
een mens gaat naar zijn eeuwig huis – een klaagzang vult de straten.
Het eeuwig huis dat is het Hebreeuwse eufemisme voor: het graf.
Eindbestemming bereikt.

Want, zegt Prediker, het stof keert terug tot de aarde, alles wordt weer zoals het was;
de adem van het leven gaat naar God, die het leven heeft gegeven.
Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte.

Het is met recht het slotakkoord van het boekje, dat eindigt met dezelfde woorden als waarmee het begint. Lucht en leegte. Alles is leegte.

Is dit nu het laatste, de eindconclusie.
Het is allemaal vergeefse moeite, dat hele, moeizame, korte, eindige leven?
Is dat de boodschap of de wijsheid van de Prediker?
Geen wonder dat sommigen het maar een raar boekje vinden. Somber. Zonder hoop. Prediker als pessimist. Het was niks, het is niks en het wordt niks.

Zo zou je kunnen denken. Zeker als je daar wat aanleg voor hebt. Prediker die jouw pessimisme nog eens komt versterken.
Maar het is maar net hoe je leest, zeker, maar ook waar je het accent op laat vallen, ook in deze teksten.

Prediker is niet de somberman. Eerder een realist.
Daarnaast is het zo, dat je het pessimisme soms zo kunt brengen, dat het grappig wordt. Denk aan iemand als Hans Dorresteijn of dichter Levi Weemoedt, of anders aan Brigitte Kaandorp – ik heb een heeeel zwaaaar leven. Als u dat kent.

Iets van die relativerende humor zit misschien wel in dat gedicht van Prediker. Een milde glimlach om die ouder wordende steeds meer klungelende mensen. Wie weet.

Maar er is nog iets meer bij de Prediker, wat er net even een andere switch aangeeft.

De stof keert terug tot de aarde; de levensadem gaat weer naar God, zegt Prediker.
Het herinnert aan oude wijsheid. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.
De Prediker deelt het geloof van het traditionele jodendom, waarin nog niet werd gedacht aan een voortbestaan in de hemel of iets dergelijks. Het leven is eindig. Aan het eind daarvan, der dagen zat, word je verenigd met generaties voor je: vergaderd met je voorgeslacht, in bijbeltaal.
Prediker heeft het niet over een hemel.
Het eeuwig huis uit de tekst, we zeiden het al, is de technische term voor graf.
Daar eindigt iedereen. De nuchterheid van Prediker.
Maar let op, hij heeft het ook over de levensadem die weer naar God gaat.
Ook dat is diep bijbels. De levensadem, die hebben we van God gekregen. Zo staat het in het scheppingsverhaal: Hij blies de mens (Adam) de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen (Gen. 2: 7).
En aan het einde, geeft de mens de levensadem weer terug aan zijn Schepper.
Zoals het eerste dat een mensenkind doet als het geboren wordt, adem halen is; zo is het laatste wat wij doen, als wij sterven, de laatste adem uitblazen.

Wij leven en sterven voor God onze Heer, Hem behoren wij toe – zingen wij, naar de woorden van de apostel Paulus. Met de dood is het over en uit. Ja, maar dat is het, voor Gods aangezicht. Wij leven en sterven naar God toe. Ook daar heeft Prediker weet van. Het zit in dat beeld van de levensadem opgesloten.

Dat is het ene, wat je mag bedenken bij het thema van ouderdom, leven en sterven, zoals Prediker erover spreekt. We sterven niet in het niets, maar we keren terug naar de bron bij wie het allemaal begonnen is, en waar het ook voltooid zal worden. Hoe dan ook.

Daar komt nog iets anders bij, ook weer rechtstreeks uit de tekst van Prediker zelf.

En dat is de vreugde, waar we het ook al over hadden. De oproep om van het leven te genieten –overigens een terugkerend refrein door het hele boekje heen. De oproep om van je jonge jaren te genieten – voordat de zorgen komen, die onvermijdelijk zijn; voordat de kwalen komen, waar geen mens voor gespaard wordt. De oproep om in de dagen van je jeugd je schepper te gedenken (12: 1).

Prediker is geen wijsheid voor oude, bedaagde mensen. Voor mensen die levensmoe zijn, maar voor mensen die levenslustig zijn. Het is wijsheid om het leven ten volle te leven. Niet door ordinair vermaak of platte lol, maar juist in en door het besef van de kwetsbaarheid en breekbaarheid van alles. Predikers wijsheid is het leven op waarde te schatten.

Dat verleent er een bijzondere vreugde aan. Het enthousiasme van de jeugd, de onbevangenheid, de vrolijke durf om het leven aan te pakken, om te ondernemen, om erop uit te gaan, om het leven tegemoet te leven – om dat alles. En daar ben je nooit te oud voor.

Bij de tekst van Prediker hebben we een kort fragment uit het boek Job gelezen. Job is een verhaal apart, maar het ging mij even om de manier waarop Elihu zich hier voorstelt. In de hoofdstukken hiervoor is Job in een lang en moeizaam gesprek verwikkeld met zijn drie vrienden, die hem proberen te troosten in zijn verdriet, maar dat schiet allemaal niet erg op. Als ze eigenlijk uitgepraat zijn, komt Elihu er nog bij – een invoeging in het boek, die inhoudelijk niet veel toevoegt, maar daar ga ik nu verder niet op in.
Wat frappeert is de manier waarop hij zich presenteert. Hier spreekt de stem van de jeugd. Van iemand die zich in heeft moeten houden, maar brandt van verlangen, popelt van ongeduld, zoals is vertaald, om ook zijn zegje te doen.

“Niet de ouderdom maakt wijs,
de jaren leiden niet vanzelf tot een juist oordeel”

Nog even afgezien of het wijs is wat Elihu te zeggen heeft, hierin heeft hij in ieder geval gelijk. Ouderdom maakt niet vanzelf wijs.

Er zijn genoeg voorbeelden van mensen die in hun ouderdom juist verzuren, verstarren, vastroesten en niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Vasthouden aan hoe het vroeger was, toen alles natuurlijk veel beter was, en schelden en mopperen op de jeugd van tegenwoordig – want die is er altijd geweest en die heeft het altijd gedaan.

Wijs is, indachtig de Prediker, de mens die zijn leven leeft, in vreugde, in ontvankelijkheid, in dankbaarheid, met verwondering.
Niet levensmoe maar levensmoed.
Dan blijf je jong van geest en open voor God.
Dan adem je in en uit, in en uit, totdat je uiteindelijk je laatste adem aan God terug mag geven. AMEN

Schrijf een reactie

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *