In 2022 wordt Titus Brandsma heilig verklaard, tachtig jaar na de gewelddadige dood van de karmeliet in het concentratiekamp Dachau, waar hij terecht was gekomen vanwege zijn verzet tegen de gelijkschakeling van de (katholieke) pers door de bezetter. Zijn dramatische levenseinde heeft uiteraard belangrijk aan zijn heiligverklaring bijgedragen. Maar in de intellectuele biografie van Inigo Bocken over Brandsma wordt daar nauwelijks aandacht aan geschonken. Zijn boek is geen heiligenleven, maar focust op de intellectuele betekenis van diens rijke en veelzijdige leven en werk.
Titus Brandsma wordt in 1881 in een Fries katholiek gezin geboren en lijkt al vroeg bestemd voor de kerk. Hij doet zijn gymnasiumopleiding bij de Franciscanen in Megen maar kiest ervoor om bij de Karmelieten in te treden. De specifieke mystiek van de karmelieten die Brandsma zijn leven lang exploreert, is één van de rode draden in deze biografie. Het is een samengaan van contemplatie en actie met een voortdurende gerichtheid op de praktijk van het geleefde geloof. Voor Brandsma is dat een blijvend uitgangspunt bij de vele verschillende activiteiten gedurende zijn leven en loopbaan.
Hij volgt de route voor getalenteerde kloosterlingen door in Rome een promotiestudie te voltooien waarvoor hij zich verdiept in het katholieke sociale denken. In deze jaren zoeken katholieke intellectuelen naar een eigen weg, zich afzettend tegen een individualistische liberale cultuur aan de ene kant en een in zichzelf gekeerde klerikale kerk aan de andere kant. Dit zoeken naar een evenwicht tussen uitersten, is een soort grondhouding die Brandsma van nature bezit en zich op allerlei vlak eigen maakt.
Terug in Nederland gaat hij werken in Oss, waar de karmelieten een klooster bezitten waarbij een filosofische opleiding wordt gevestigd, waar Brandsma één van de docenten wordt. Oss is in het begin van de 20e eeuw een belangrijk industriestadje geworden met een aantal prominente katholieke ondernemers. Onderwijs is een belangrijk middel in de emancipatie van het katholieke volksdeel. Brandsma zet zich in voor de vestiging van een HBS en is betrokken bij de oprichting van een bibliotheek. Hij wordt hoofdredacteur van de plaatselijke katholieke krant en is op allerlei manieren actief in het culturele leven van de stad. In 2015 wordt hij postuum tot ereburger van Oss uitgeroepen (p. 124).
In deze jaren (1909 – 1923) doceert Brandsma zelf o.a. het vak filosofie. Hij schrijft vele artikelen en bijdragen voor diverse katholieke media. Het zijn de hoogtijdagen van de confessionele tijdschriften. Brandsma heeft een brede belangstelling, van onderwijs tot journalistiek, van natuurliefde en gehechtheid aan zijn Friese vaderland en moedertaal. Hij stond aan de wieg van de Fryske Akademy en zette zich jarenlang in voor de Bonifatiuskapel in Dokkum.
In deze Osse periode ontwikkelt hij ook zijn eerste gedachten over het begrip ‘ruimte’ dat zo belangrijk wordt voor zijn denken. “De ruimte is die dimensie waarin wij, materiële en denkende wezens, ons altijd bevinden. Alle denkbare relaties vooronderstellen uiteindelijk de dimensie van de ruimte” (p. 137). Het is een inzicht dat telkens weer terugkeert en dat hij later ook uitdrukkelijk opneemt in zijn beschouwingen over de (Nederlandse) mystiek. “De christelijke ziel, of misschien wel de katholieke ruimte, is juist daar waar het oude en het nieuwe dynamisch met elkaar verbonden zijn en leven brengen. Het bestuderen van de eigen geschiedenis is een beter leren kennen van de levensruimte waarin mensen zich bewegen” (p. 183).
In 1923 wordt er in Nijmegen een katholieke universiteit gesticht. Brandsma wordt benoemd als hoogleraar in filosofie en mystiek. In beide vakgebieden begint hij met een historisch overzicht, resp. van de middeleeuwse wijsbegeerte in de Nederlanden en van de Nederlandse mystiek, in het (karmelitaanse) spoor van Teresa van Avila, via Ruusbroec naar Geert Grote en de Moderne Devotie uit de 14e eeuw. “In de beweging (in termen van de mysticus: de liefde) die Teresa en Ruusbroec beschrijven, zijn twee elementen te onderscheiden: het reiken naar en datgene wat op ons afkomt. De spanning tussen beide wordt in de ervaring nooit echt opgeheven, maar kan wel resulteren in de mystieke eenwording”, schrijft Bocken samenvattend (p. 275), waarmee hij meteen de voor Brandsma zo belangrijke dynamiek van de mystiek benoemt.
Tot de wetenschappelijk meest aansprekende teksten van Brandsma behoort de diesrede over het Godsbegrip die hij in 1932 als rector magnificus van de nog jonge universiteit hield. Hij neemt voorzichtig maar beslist afstand van het intellectualistische godsbegrip uit de neo-thomistische traditie. Hij zet zich tevens af tegen toenmalige filosofische stromingen als de fenomenologie, intuïtionisme en pragmatisme. De schaduw van de komende gebeurtenissen waren al rond. Enkele maanden nadien zou Hitler in Duitsland de macht grijpen; het (Italiaanse) fascisme oefende op veel katholieke intellectuelen in deze jaren een grote aantrekkingskracht uit als derde weg tussen liberaal individualisme en communisme. Uitgebreid analyseert Bocken de rede en de dwarsverbanden met andere denkers en stromingen.
Brandsma hoorde bij dat deel van de katholieke intelligentsia dat al vroeg de gevaren van het fascisme en het nationaal socialisme zag, “een naturalistische religie die niet alleen onverzoenbaar was met het katholicisme, maar dit ook wilde uitschakelen” (p. 463).
Zijn laatste geschrift, waaraan hij werkt als hij als gevangene in het ‘Oranjehotel’ te Scheveningen verblijft, is gericht tegen de NSB. Onverschrokken blijft hij zijn kritiek uiten. Tegelijkertijd wijdt hij in zijn cel de tijd die hem nog rest aan de studie van de mystiek, aan Teresa, aan de geschriften van pater Brugman en aan Maria, een levenslange fascinatie die in dit boek ook uitgebreid wordt belicht.
In deze dramatische dagen manifesteert zich Brandsma’s ‘spatiale sensibilieit’ zoals Bocken dat fraai formuleert, een laatste keer. “De uitwendige kilte van die cel (…) wordt tot de inwendige nabijheid van de liefde. De cel transformeert tot de grootst mogelijke ruimte. De eenzaamheid is de ultieme weg naar de nabijheid van de ander. In ‘Dagorde van een gevangene’ had Brandsma deze gedachte al naar voren gebracht: ‘Ik denk aan velen, die aan mij denken, en tracht te leven in de Communio sanctorum (gemeenschap der heiligen, BA)”, p. 511. Of zoals Titus zelf in deze dagen dichtte:
“Ik ben gelukkig in mijn leed
Omdat ik het geen leed meer weet
Maar ’t alleruitverkorenst lot,
Dat mij vereent met U, o God”
Inigo Bocken, verbonden aan het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen, schreef een mooi en breed ingebedde biografie van deze bijzondere Friese karmeliet, die tegelijkertijd een boeiend tijdsbeeld biedt van katholiek Nederland in de eerste helft van de vorige eeuw.
Inigo Bocken, Denker voor Gods aangezicht. Titus Brandsma – een intellectuele biografie, Boom Uitgevers Amsterdam 2024, 634 pag., €39,90
No Comments