Vijfentwintig jaar geleden kwam er een boekje uit van een Italiaanse filosoof Gianni Vattimo. Het heeft een opmerkelijke titel: ik geloof dat ik geloof. Een titel die nogal de aandacht trok, en bij menigeen herkenning.
Vattimo, die vorig jaar overleed op 87-jarige leeftijd, groeide op in een vanzelfsprekend katholiek milieu in Italië, maar maakte zich in zijn studententijd los van de kerk en zei het geloof vaarwel. De traditionele kerk die de gelovigen leerstellingen opdringt en een benepen moraal voorhoudt, heeft voor hem afgedaan. Jarenlang kon hij prima zonder het geloof. Maar via de filosofie kwam hij toch weer terug, zij het helemaal anders. Hij noemt zichzelf een ‘halfgelovige’, Vattimo bepleit een ‘zwak geloof’. En hij ziet dat terug in het verhaal van het evangelie, dat een ander verhaal is dan dat van een sterke, autoritaire kerk.
‘De kerk moet een mystieke kerk zijn die verlossing en vergeving predikt en waar schoonheid te vinden is’. Ik vond dit citaat in een krantenknipsel uit mijn eigen exemplaar van zijn boekje.
Ik geloof dat ik geloof.
Half gelovig.
Een zwak geloof.
Het zijn nog steeds prikkelende woorden.
Je zou kunnen denken dat deze woorden passen bij het verhaal dat we vandaag overdenken, het verhaal van Tomas, de ongelovige Tomas zoals hij vaak wordt genoemd.
Dat zou je kunnen denken, maar ik denk dat je dan mis zit.
Want anders dan zijn bijnaam doet vermoeden, is er in het hele evangelie niemand die zo’n krachtige, sterke belijdenis laat horen als uitgerekend Tomas.
Hij roept uit: Mijn Heer, mijn God, in de ontmoeting met de opgestane Heer. Als Jezus in het midden van de kring staat, is Tomas volledig overtuigd en gelooft hij met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met heel zijn verstand, om het zo te zeggen.
Je vraagt je af hoe hij aan zijn bijnaam komt, de ongelovige Tomas, want er is niemand zo gelovig en zo overtuigd gelovig als juist deze Tomas.
Niks geen half geloof, of zwak geloof, of ‘ik geloof dat ik geloof’. Tomas weet het zeker. Hij is 100% overtuigd.
Ja, zult u zeggen, dat mag zo zijn, maar hiervoor was hij 180 graden omgekeerd. Toen wilde hij er niets van weten. ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen; alleen als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven’. Tomas, die er de eerste keer niet bij was, gelooft er niks van. Eerst zien, dan geloven. Dat is waarom hij de ongelovige Tomas heet, toch.
En, akkoord, als zijn wens in vervulling gaat, als hij Jezus zelf in levende lijve mag ontmoeten, dan is hij ook helemaal om. Dus ja, eerherstel voor Tomas. Maar wees eerlijk, hij heeft het zelf ervaren; wij moeten het doen met het verhaal. Wij zien het niet, maar moeten het dus maar geloven. Tomas heeft een blijvende voorsprong op ons. Als je het kritisch wilt zeggen: wat hebben wij er aan, dat Tomas dit heeft meegemaakt. Leuk voor hem, maar voor ons is het nog steeds, niet zien en toch geloven.
De vraag is dus, wat hebben wij, wat heb ik vandaag aan dat verhaal van Tomas?
Heeft zo’n verhaal ons vandaag iets te zeggen?
Ik geloof dat dat zo is, anders was ik er niet aan begonnen. Ik hoop dat duidelijk te kunnen maken in de komende tien minuten – en dan komen we weer uit bij waar we mee begonnen, bij dat zwakke geloof van Vattimo.
Er zijn een paar dingen in het verhaal die misschien kunnen helpen om het wat dichterbij te krijgen.
Kernzin is het laatste dat we hoorden, als Jezus zegt: Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.
Het gaat om geloof in de Opgestane, in de Levende. Jezus is geen schim uit het verleden, maar levende werkelijkheid. Dat is geloof. Dat is het Paasgeloof. Het verhaal gaat door…
En dat verhaal gaat door, als mensen het doorgeven, doorvertellen, in praktijk brengen, uitdragen noem maar op. Dat is het tweede, dat uit deze verhalen van na Pasen spreekt. We noemen dat vaak de verschijningsverhalen, omdat Jezus na zijn dood aan zijn vrienden verschijnt. Maar misschien moet je minder fixeren op zijn gestalte en meer letten op de menselijke reacties. Vrouwen en mannen die hun aarzeling, hun angst (dat vooral), die hun ongeloof overwinnen, en zich gewonnen geven aan die kern van het Paasgeloof. Het verhaal gaat verder… Jezus leeft, en wij worden geroepen, genodigd, om dat levende geloof uit te dragen en gestalte te geven, en zo voort.
Geloof ontstaat hier uit ontmoetingen. Niet uit redeneringen.
Ook dat lijkt me een belangrijk aspect.
Geloof is geen kwestie van argumenten, maar van een keuze, een keuze om je toe te vertrouwen aan dát verhaal.
In de eerste ontmoeting blaast Jezus over de leerlingen heen. Een opmerkelijke actie.
Hij schenkt ze zo de heilige Geest, goddelijke adem, goddelijke inspiratie. Pasen en Pinksteren op één dag? Je kunt ook denken aan het allereerste begin, God die aan het begin de mens de adem inblaast (Gen.2 vers 7: Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen).
En even opmerkelijk, spreekt Jezus vervolgens over het vergeven van zonden.
Daar kun je van alles over zeggen, maar dat bewaar ik voor een volgende keer. In één zin: vergeven is het menselijk vermogen om het verleden achter je te laten en de toekomst niet langer te blokkeren. Dat is geen automatisme, geen vanzelfsprekendheid, vergeven is geen kunstje, het is vaak helemaal niet makkelijk en soms zelfs onmogelijk, maar het is wel een belangrijk instrument om leven en samenleven in de toekomst mogelijk te maken. Wie niet kan vergeven, blijft leven in het verleden. Soms kan het verleden daardoor een zelf opgelegde gevangenis worden.
Kern is: vergeven is toekomst openend. Vergeven schept nieuwe mogelijkheden, dat is misschien het verband tussen Jezus die over zijn leerlingen heen blaast en ze opdracht geeft om vergevingsgezind te zijn. Je kunt je voorstellen dat in die vriendengroep ook van alles speelt. De één heeft hem verraden, de ander hem verloochend en allemaal hebben ze hem verlaten. Vergeving, is het proces om weer samen verder te kunnen, samen verder te komen. Gebaren en woorden die naar voren wijzen, die mogelijkheden open leggen, scheppend, creatief.
Geloven in het leven van Jezus, paasgeloof is op een zelfde manier toekomst gericht. Pasen is, niet het verleden regeert, maar de toekomst lacht ons toe. Jezus gaat ons voor maar Hij is ons ook vooruit. Ook dat is dunkt me een aspect dat in deze verhalen wordt benadrukt. Er is een soort voorwaarts drijvende dynamiek in te vinden.
Maar dan is er nog iets, dat opmerkelijk genoeg is om even bij stil te staan.
Dat is natuurlijk het centrale moment waarop Jezus de ‘ongelovige’(?) Tomas uitnodigt om zijn vingers in de wond te leggen, om zijn hand in Jezus’ zijde te leggen.
Dat is toch waar Tomas om had gevraagd, toen Jezus er nog niet bij was, toen hij met de leerlingen in de kring was en hij het niet kon, niet durfde, geloven. Tenzij. Tenzij ik het met eigen ogen kan zien, met eigen handen kan tasten.
Nu is het zover.
En nu?
Wordt Tomas handtastelijk?
Op een subtiele manier laat het verhaal zelf het in het midden. Of Tomas werkelijk met eigen handen heeft gevoeld, of dat nog nodig was. Want is dat echt het punt?
De reactie van Tomas is tekenend en het is belangrijk om daar goed op te letten.
In dit verhaal gaat het er niet om, dat Tomas het eerst moet zien om te kunnen geloven. Dat is een uitspraak, die we vaak met dit verhaal verbinden, het is zelfs een gezegde geworden: eerst zien en dan geloven.
Maar dat is het niet alleen, het is iets heel specifieks wat Tomas wil zien, moet zien, om te kunnen geloven: ‘Als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en kan voelen, dan zal ik het geloven’.
Voor Tomas is een levende Jezus alleen geloofwaardig als hij de tekenen van zijn lijden nog met zich meedraagt. Aan de wonden herkent hij zijn Heer.
Niet aan zijn gestalte, niet aan zijn stem, niet aan een of ander gebaar, maar aan zijn wonden.
Dat is wat dit verhaal duidelijk wil maken, dat is cruciale informatie.
Het is opvallend dat bij de eerste ontmoeting ook nadrukkelijk staat dat Jezus hun zijn handen en zijn zij toonde.
In de tweede ontmoeting, met Tomas in een centrale rol, is dat opnieuw van belang. Het wordt met de nodige nadruk in de tekst herhaald.
Juist het zien van de wonden – Jezus toont ze onbevangen – maakt de reactie van zijn geloof bij Tomas los.
Het betekent zoveel als: Jezus heeft het lijden niet achter zich gelaten, maar draagt het mee, en dat maakt hem geloofwaardig. Jezus heeft het lijden niet overwonnen, maar is er doorheen gegaan, en daarin schuilt zijn overtuigingskracht.
Geen woorden, geen redeneringen, geen argumenten, niets van dat alles, maar in deze ontmoeting staat het teken van zijn lijden centraal, de liefde die zich legitimeert door haar wonden (met een fraaie uitdrukking van Tomas Halík).
En daarmee zijn we terug bij waar het begon.
Bij het zwakke geloof, van Gianni Vattimo. Bij een kerk die alleen geloofwaardig is, als ze het autoritaire achter zich laat, als ze naastenliefde predikt, als ze verlossing en vergeving predikt en praktiseert.
Paasgeloof heeft niets van triomfalisme.
Pasen is geen overwinningsroes waar wij in zwelgen of waar we mee te koop lopen.
Paasgeloof is aarzelend, tastend, voorzichtig, bescheiden maar tegelijk beslist, vasthouden aan het leven en de liefde.
Zwak geloof is geen slap geloof, maar juist sterk en overtuigend in en door haar bescheidenheid.
Het zijn de wonden die de Opgestane Heer geloofwaardig maken. Hij draagt het lijden met zich mee, vergevend, de toekomst in.
Een kerk die zich niet durft laten verwonden, door zich te verbinden met de gewonden in deze wereld, een kerk die zichzelf opsluit in eigen gelijk en in eigen comfort (de gesloten deuren waarachter de leerlingen in het begin bij elkaar kwamen), zo’n kerk kan geen plaats zijn van werkelijk Paasgeloof.
Eerst zien en dan geloven?
Jezus is vandaag te zien, te vinden, naar zijn eigen woord, bij al die minste mensen, bij al degenen die wonden oplopen aan dit leven en aan onze wereld.
Daar is Hij te vinden.
Daar moeten wij zijn.
No Comments