Overdenking

ik bid (niet?) voor de wereld – Johannes 17, 1-13

In het evangeliegedeelte horen we Jezus bidden: “Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven…” (vers 9). Deze woorden scheppen een tegenstelling. Een tegenstelling tussen de wereld aan de ene kant en de mensen die u mij gegeven hebt aan de andere kant. Zeg maar: de tegenstelling tussen wereld en kerk.
Zo is het altijd geleerd. De kerk staat tegenover de wereld; het geloof tegenover het ongeloof of het heidendom; het goede tegenover het kwade; de smalle weg en de brede weg. Allemaal tegenstellingen; de leer van de twee rijken, Jeruzalem en Babylon, zoals je dat bij Augustinus vindt en later bij Luther.
Of zoals het ook wel gezegd is: wij, als gelovigen, zijn wel in de wereld maar niet van de wereld. Ook dat is denken in tegenstellingen, want als het erop aan komt hebben wij iets – een belofte, een vooruitzicht – wat de wereld mist.

Dat zeggen wij niet meer zo makkelijk, dat de wereld slecht is en dat wij de waarheid in pacht hebben. Of dat de kerk een woord voor de wereld heeft, of dergelijke slogans. Om maar te zwijgen van de scheiding tussen degenen die bewaard worden en die verloren gaan (waarbij wij dan natuurlijk altijd bij de eerste groep horen). Wat moet je vandaag de dag met zo’n tegenstellingsdenken? Kunnen wij met Jezus meebidden, en zeggen: we bidden niet voor de wereld? We bidden alleen voor onze eigen groep, voor ons zelf?

Ik zal proberen een antwoord te geven. Om te beginnen: Als je zorgvuldig wilt zijn, dan moet je zeggen: dit is niet het gebed van Jezus, maar het gebed van Jezus zoals de evangelist Johannes het hem laat bidden.
Het is niet zo dat Jezus het precies zo gebeden heeft. Hij zou het zo gebeden kunnen hebben, tenminste op de manier waarop Johannes het portret van Jezus schetst.

U weet dat het Johannesevangelie heel anders is van toon en van inhoud dan de andere drie. Dat kun je op allerlei plaatsen aanwijzen, maar juist hier bij deze tekst misschien wel het meest duidelijk.
Op de plaats waar de andere evangelisten het gebed van Jezus in de hof van Getsemane plaatsen, vlak voor zijn gevangenneming aan het begin van zijn lijdensweg, op dezelfde plaats levert Johannes ons dit gebed. Bij hem niet de worsteling van Jezus over de weg die hij moet gaan; niet zijn twijfel en zijn angst voor het lijden dat hem wacht; niet de bange vraag of de beker van het lijden niet van hem weggenomen kan worden.
In plaats van angst en aanvechting, gaat het hier over de grootheid die getoond moet worden (verheerlijking) (vers1), over het werk dat volbracht moet worden, over verheven worden tot majesteit enzovoort (vers 4). De zo menselijk herkenbare Jezus uit de evangeliën is bij Johannes een goddelijke held geworden. Zijn kruis heet daar zijn verhoging. Zijn lijden verheerlijking. Dat verklaart de opmerkelijk zelfverzekerde toon van dit gebed, die óns juist eerder bevreemdt. Wat we in dit gebed en in deze verzen horen, is het geloof van de gemeente uit de kring van Johannes, dat vele jaren na de dramatische gebeurtenissen van Jezus is ontstaan.

We doen vaak alsof het evangelie een soort levensbeschrijving is, reportage. Maar het is een gelovige verwerking van de indruk die Jezus op zijn volgelingen heeft achtergelaten, met de accentverschillen zoals die toen al in de verschillende evangeliën tot uitdrukking komen.
De kerken in de kring van Johannes hebben Jezus vooral beleefd als de verhoogde, de overwinnaar, het licht van de wereld, dat de duisternis heeft overwonnen. Op die manier is dit evangelie in de oude kerk het belangrijkste geworden.
Dit gebed van Jezus weerspiegelt de gelovige verwachting van de gemeente van een paar generaties later, dat in deze wereld, waarin zij van alle kanten aangevochten zijn en bedreigd worden, zij geborgen zijn, door de kracht die er van Jezus, de Opgestane, uitgaat. Hij bewaart ons en Hij waakt over ons (vgl. vers 12).

De zelfverzekerdheid die er van de Jezus bij Johannes uitgaat, is een reflectie van de zekerheid die de gemeente vindt in het geloof, midden in de tegenstand en de tegenwerking waarmee zij geconfronteerd worden. Het is een morele oppepper, een hart onder de riem.

Goed. Daarmee begrijpen we misschien iets beter de situatie waarin deze woorden voor het eerst hebben geklonken. Maar dat verandert nog niets aan het feit dat dat vandaag onze situatie niet meer is.
Kunnen wij dat nog nazeggen, de vraag klonk al eerder, Ik bid niet voor de wereld? Is dat christelijk, om zo in tegenstellingen te denken, om de wereld als het ware af te schrijven – zij die verloren gaan, moesten gaan, opdat de Schrift in vervulling ging (vs. 12), waarbij het overigens onduidelijk is welk Schriftwoord hier bedoeld wordt.

Hoe christelijk dat alles ook mag klinken, het is de vraag of dat werkelijk bijbels is. De hoofdlijn in de bijbelse overlevering, ook in het Johannesevangelie, is een andere. We moeten ons niet blindstaren op geïsoleerde teksten. Dat geldt dunkt me ook hier, bij die woorden uit dit gebed van Jezus: ik bid niet voor de wereld. Wat is er nou meer nodig dan dat we juist voor de wereld bidden – dat is toch ook wat de kerk doet, gelukkig maar – ? Wat heeft de wereld goedbeschouwd meer nodig dan dat er voor haar gebeden wordt? Dat we Gods heilswil, die naar zijn schepping uitgaat, naar alles wat leeft, dat we het goddelijk verlangen om de wereld te redden, te behouden, vertalen in ons gebed en in onze actie, in ons bidden en in ons werken?

Ik bid niet voor de wereld?
Hoe verdraagt zich dat met wat nota bene in hetzelfde evangelie gezegd wordt, die bekende tekst: ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon gegeven heeft…’ (3: 16). Daar staat niet: God had de kerk zo lief, of God had alleen bepaalde mensen die Jezus geloven lief. God heeft de wereld lief en de Zoon is gezonden om “de wereld te redden” (3: 17).

Als het geloof er zo uit ziet, dat wij ons van de wereld afkeren, dat we ons opsluiten in ons eigen gelijk, dat we ons afsluiten van de noden en de uitdagingen en de crises van deze tijd, van mensen van deze tijd, als we in de kerk niet meer bidden voor de wereld, dan vallen we in de oude fouten van het tegenstellingsdenken terug. En dat is oneer aan God. Daarmee wordt God, het hoogste, naar beneden gehaald.

Niemand kan werkelijk gelukkig zijn als er nog één mens is die ongelukkig is. Zou dat dan ook niet voor God zelf gelden? Zolang de wereld onverlost is, zijn wij het ook, zeggen de Joden. Zolang er nog onrechtvaardigheid is, kan een christen niet werkelijk tevreden zijn, niet echt gelukkig zijn.

duurzaamheidEr is geen andere werkelijkheid dan deze onze aardse werkelijkheid. Hier moeten we het doen. Ja zeker, dat is bijbels. Onze bestemming is niet de hemel, hoe christelijk vroom dat ook mag klinken. Hemel en aarde zijn net zo min gescheiden tegenstellingen. Het is wel een onderscheid, maar de eenheid van beide is groter dan het verschil. De bestemming van deze aarde, deze wereld is dat de hemel op aarde daalt, in de beeldspraak van de Openbaring waarin het hemelse Jeruzalem op aarde neerdaalt. De bestemming van deze aarde, deze wereld is, dat God woont temidden van de mensen, dat aarde en hemel beide vernieuwd worden, hun uiteindelijke bestemming vinden in het licht dat door geen enkel kwaad meer verduisterd wordt. De tegenstellingen zijn opgeheven. God heeft zich verzoend met de mensen en met zijn schepping.

Christenen zijn er in de wereld om van die gelovige verwachting te getuigen, om die hoop gestalte te geven. Om Gods toekomst tegemoet te leven.
Juist dat is de aanvechting, de uitdaging die mensen van deze tijd bezielt. Om van deze wereld van ons, een leefbare wereld te maken. Om de grote woorden van Gods verlangen, vrede, recht en heelheid, in het alledaagse te bevorderen? Om, Godgelovig of anderszins, met alle mensen van goede wil, samen de vrede te bewaren.

Het komt mij voor dat dit het is wat ten diepste de kring rond Johannes heeft bewogen om Jezus zo te laten bidden als hij hier doet. Om de gemeente van zijn tijd – en van alle tijden, dus ook ons vandaag – te bemoedigen. Juist als de tegenstand zich verheft, wat misschien gold voor die tijd. Juist als de tekenen en de zogenaamde feiten om ons heen een andere boodschap spreken, zoals misschien geldt voor onze tijd.

Wie gelooft in Jezus, is vervuld van de hoop, dat het leven zin heeft en dat deze aarde van ons, Gods schepping, bestemd is om tot haar recht te komen en dat het zinvol is om daarvoor te leven en je beste krachten in te zetten. Wat geeft het dan een troost en een bemoediging om te weten, te vertrouwen, dat we in die strijd niet alleen zijn gelaten. Niet verweesd. Maar dat er één is die voor ons bidt.
Jezus bidt. En Hij bidt voor ons. Hij bidt voor ons, dat wij ons geloof bewaren, dat we in deze wereld getuigen van de hoop zullen zijn, dat het kwade ons niet zal overwinnen, maar dat we staande blijven, bewaard in Zijn Naam.
AMEN

Previous Post Next Post

3 Comments

  • Reply J. den Ouden 05/01/2023 at 13:44

    Tsja, teksten niet willen accepteren, omdat het niet bij je eigen dogma past, schiet natuurlijk niet op. Het staat er toch echt: Ik bid NIET voor deze wereld en daar brengt jouw eigen tekstinterpreatie geen verandering in.

  • Reply William Relyveld 17/03/2023 at 11:22

    Bedankt Bert voor deze overdenking die je deelt op je website. Mooi om je bemoediging en aansporing te lezen om de woorden van Jezus door te geven.

  • Reply Jihan 27/10/2023 at 23:29

    Beste Bert, Dank voor uw gedachten.

    ” Ik bid voor hen. ” Uit eerdere verzen blijkt dat daarmede wordt bedoeld ” “mensen uit de wereld, die God ons geeft”.
    Dus geen tegenstelling.

    Ik zie ook niet dat “hen ” de kerk is.

    Als jurist heb ik geleerd, dat je eerst de tekst moet lezen. Is die duidelijk, dan heb je geen andere interpretatie mogelijkheden nodig. M.i. is dat hier het geval. Graag tot discussie bereid.

  • Leave a Reply