Overdenking

Hoor je wel wat ik zeg? Johannes 5: 36b – 47 (en Job 16 en 19)

Hoor je wel wat ik zeg?
Misschien denkt u nu, dat ik onzeker ben of de geluidsinstallatie wel werkt?
Dat is niet zo. Maar, hoor je wel wat ik zeg…?

Er is een verschil tussen horen, in de zin van verstaan wat er gezegd of gezongen wordt. Daar heb je een goede geluidsinstallatie voor nodig, of misschien voor je zelf een goed gehoorapparaat. En iemand met een heldere stem en een verzorgde uitspraak.
Maar er is dat andere horen, dat te maken heeft met: begrijpen wat een ander zegt, of eigenlijk bedoelt. Gevoel hebben voor wat er achter de woorden schuil gaat. Voor dat wat soms zonder woorden wordt gezegd.

Vanmorgen staat die vraag centraal, in verschillende opzichten. Hoor je wel wat ik zeg?
De aanleiding  daarvoor vormt die weerbarstige tekst uit het Johannesevangelie, waarin Jezus spreekt tot de Joden.

Maar ik begin met een fragment uit het boek Job.
Daar ben ik de afgelopen weken veel mee bezig geweest, opnieuw. Job is een boek dat blijft fascineren, om allerlei redenen.
U kent het verhaal in grote lijnen. Job overkomt de ene na de andere rampspoed. Als ze dat horen, komen zijn vrienden om hem op te zoeken en hem te troosten. Ze zitten zeven dagen en zeven nachten zwijgend bij hem. Daarna ontstaat een gesprek – nou ja, gesprek?. Job en de vrienden steken hun monologen af, in reactie op elkaar, waarbij de drie vrienden steeds hardnekkiger proberen Job uit te leggen waarom al dat lijden hem overkomen is, God zal er wel een bedoeling mee hebben, Job moet de schuld bij zichzelf zoeken, en zo voort.

Dat zogenaamde ‘gesprek’ loopt uiteindelijk dood.
Hoor je wel wat ik zeg? Zo zou je Jobs reactie samen kunnen vatten.
Of met woorden uit het boek Job zelf:

“Hoe lang blijven jullie mij nog pijnigen,
hoe lang nog martelen met woorden?
Keer op keer beschimpen jullie mij,
is het geen schande mij zo te vernederen?
(Job 19: 2 – 3)

Hij voelt zich niet gehoord. Niet door zijn vrienden. Niet door God. Maar God zal hem uiteindelijk wel antwoorden. Of dat voldoende is, laten we maar even in het midden.

Van Job naar Jezus.
We hebben zijn woorden uit het evangelie van Johannes gehoord. Die zijn lastig genoeg om te begrijpen. Waar gaat het om?

Jezus lijkt hier in gesprek te zijn met de Joden. “U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben” (vers 39). Ik zeg ‘lijkt’, want nergens in de tekst vinden we een weerwoord, een reactie, zelfs geen vraag van de kant van zijn gesprekspartners. Het is dus eerder een monoloog, zoals in Job de diverse personen voor een belangrijk deel langs elkaar heen praten.

Niet alleen dat eenrichtingsverkeer van Jezus’ woorden is ongemakkelijk. Ook de inhoud. Die is namelijk nogal uit de hoogte. De U die hij aanspreekt, gelooft niet (vs. 38), gehoorzaamt niet (vs. 40), heeft geen liefde voor God (vs. 42), zoekt niet de eer van God (vs. 44) en zo voort.

Die hoge toon, vol verwijten tegen de Joden, zorgt voor het nodige ongemak.
Dat roept weer allerlei vragen op, over het karakter van het vierde evangelie, of dat nu anti-Joods is (nee), of anti-Joodse sentimenten bevat (ja). Het roept vragen op hoe we dat vandaag in onze tijd moeten begrijpen, in het licht van de geschiedenis van kerk en Jodendom, en zo voort.Ik stip het aan, maar moet het verder laten liggen.

In ieder geval heb ik er een hoogst ongemakkelijk gevoel bij. Omdat het hier gaat tegen dé Joden – op zichzelf al een problematische uitdrukking. Omdat het generaliseert. Omdat het helemaal voorbij gaat aan het feit dat Jezus zelf in al zijn vezels Joods is. Maar ook, omdat de zogenaamde gesprekspartners volledig afwezig zijn. Je kunt je afvragen hoe zij dit gehoord hebben? Als ze dit al zó gehoord hebben, wat maar zeer de vraag is.
Zeg Jezus, hoor je wel wat Wij zeggen?

In 1948, kort na de oorlog en in hetzelfde jaar dat de staat Israël werd gesticht, schreef Margarete Susman een boekje met de titel: Het boek Job en de lijdensweg van het Joodse volk (vertaald in 1987). Margarete Susman was een Duitse Jodin die voor de oorlog naar Zwitserland was verhuisd en daar tot haar dood in 1966 heeft gewoond.

In haar essay, verbindt ze het lot van het Joodse volk met de geschiedenis van Job. Ze ziet in het patroon van Jobs verhaal, het verhaal van haar eigen volk terug. Het lijden en de ontreddering. Maar ook, waar het boek Job op uitloopt. Job laat God niet los. God laat Job niet los. In andere woorden, is voor haar de boodschap van het boek Job kort gezegd, om in een wereld van lijden de hoop op verlossing levend te houden. Het is een klein boekje maar diepzinnig.

Ze schrijft ook over jodendom en christendom en ze ziet de boodschap van Jezus als helemaal ingebed in de geest en het wezen van Israël. Toch blijft er een verschil. Bij Christus wordt de boodschap versmald tot de boodschapper, tot een zichzelf verkondigend Ik.
Daarin kon en kan het Jodendom niet meegaan. “Als volk van de verlossing van de mensheid weigert het in een onverloste wereld de verlossing aan te nemen” (p. 68). Daarom is het Joodse volk blijven bestaan. Ze moet haar eigen roeping volgen, als teken in de wereld. Daarom is ze niet opgegaan in de messiaanse beweging.
Volgens Susman volgen Jodendom en Christendom lijnen die parallel lopen en die, zo hoopt zij, in de eeuwigheid elkaar zullen ontmoeten. Dat is een mooie gedachte, wat mij betreft.

Zonder dat zij het evangelie van Johannes aanhaalt, geeft ze goed weer wat de eigenheid van Jezus’ verkondiging daarin is. De gespannen relatie tussen Jezus en zijn Joodse volksgenoten is daarin een rode draad. Steeds weer draaien in dit evangelie de gesprekken – als je ze zo mag noemen – om de vraag of je Jezus aanneemt als de Messias, als de gezondene. De boodschap wordt de boodschapper zelf. Dat is precies wat in het gedeelte van vanmorgen ook aan de orde is. Luister maar naar wat Jezus zegt:

De Vader die mij gezonden heeft, heeft zelf getuigenis over mij afgelegd (vers 37).
Ik ben gekomen namens mijn Vader, maar u accepteert mij niet (vers 43)
Als u Mozes zou geloven (bedoeld is de Thora), zou u ook mij geloven, hij heeft immers over mij geschreven (vers 46).

Hoor je wel wat ik zeg?
De vraag van de ene mens aan de andere, in een gesprek waarin iemand zich zelf blootgeeft, haar of zijn pijn benoemt, er op hopen dat de ander werkelijk oog en oor heeft daarvoor. Denk aan Job en zijn vrienden.
Hoor je wel wat ik zeg?
De onuitgesproken vraag van de Joodse tijdgenoten van Jezus, het blijvende en doorgaande gesprek tussen synagoge en kerk, tussen Christendom en Jodendom, of breder, tussen de religies en de levensbeschouwingen. Wie uitgaat van eigen gelijk, wie alleen maar zichzelf hoort, zonder werkelijke openheid voor de ander, doet uiteindelijk iedereen tekort.

Je zou, in een derde en laatste ronde, die vraag van vanmorgen ook kunnen horen als een vraag die Jezus ons stelt. Hoor je wel wat ik zeg?
In en door dat hele wonderlijke vierde evangelie heen, is dat telkens de vraag.
En dan wat mij betreft, niet als een vraag alleen aan de Joden, of aan zijn tijdgenoten, maar een vraag die altijd opnieuw en steeds weer aan ieder mens gesteld wordt, aan mij.

Hoor je wel wat ik zeg?
Accepteer jij dan wel, dat Ik – Jezus – de gezondene namens de Vader ben.
Geloof jij dan wel, dat ik de liefde van God zelf ben, mens geworden, vlees van ons vlees, “de enige Zoon, van God gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Joh. 3: 14)?

Die kern, is uiteindelijk de christelijke boodschap en voor ons dan ook het oordeel. Het criterium. Geloof in Hem en in zijn werken (vgl. 5: 36a).

De boodschap van het geloof, is de hoop op verlossing die levend wordt gehouden, in een wereld vol geweld en waanzin, in een leven vol lijden en onbegrijpelijke gebeurtenissen.
Dat is wat de kern uitmaakt van het boek Job en van de boodschap van Jezus, de Levende, en ze met elkaar verbindt.
Geloven, zonder te zien.
Vertrouwen, ondanks alles.

Midden in zijn klachten, verwoordt de Bijbelse Job dat op zijn eigen manier.
De beproevingen van het lijden, maken toch niet dat Satan gelijk krijgt die immers dacht dat Job in zijn ongeluk God wel zou afzweren.
De beproevingen van zijn lijden, zorgen er toch niet voor dat Job de relatie met zijn God opgeeft, integendeel. Hij houdt er met des te meer innerlijke kracht en overlevingsdrang aan vast, hoe onbegrijpelijk het leven ook voor hem is geworden.
Midden in zijn klacht, zegt Job:

Maar nog heb ik in de hemel mijn getuige,
nog heb ik daar mijn pleitbezorger.
Zijn mijn vrienden soms mijn voorspraak?
Nee, in tranen zien mijn ogen op naar God
(Job 16: 19 -20).

Of: Ik weet, dat mijn verlosser leeft.

Hoor je wel wat ik zeg?

AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply