Overdenking

De ongelovige (?) Tomas , Joh. 20: 19 -31

‘Ik geloof er geen barst van.’
Het staat er niet zo kras, maar dat zou Tomas gezegd kunnen hebben.
Hij was er bij geweest, toen Jezus gevangen werd genomen. Hij is toen, net als bijna alle anderen, weggegaan. Jezus zelf had het gezegd, tegen de soldaten die hem kwamen arresteren: als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan (Joh. 18:8). En toen was hij afgedropen.
Maar hij heeft genoeg meegekregen van wat er met Jezus vervolgens is gebeurd. Van een afstand heeft hij het kruis gezien, waar Jezus hing te sterven, vernederd, gemarteld, uitgeteerd.
En nu, nu zeggen de anderen dat Jezus leeft en dat ze de Heer hebben gezien?
Ik geloof er geen barst van.
Dat kan toch niet, een dode die leeft.
Ze willen het graag zien, dat zal het zijn. Ze kunnen nog niet geloven dat het werkelijk over en uit is. Dat gevoel dat herkent Tomas ook wel bij zichzelf.
Maar je kunt toch niet weglopen voor de werkelijkheid, hoe hard het ook is.
Je kunt wel van alles willen geloven, maar het moet wel een basis vinden in de realiteit.

Mijn dagen zijn door twijfel overmand
ik ben gevangen in mijn onvermogen.

(vanwege het recente overlijden van Huub Oosterhuis is de preek gelardeerd met flarden uit zijn liederen, die in deze viering zijn gezongen)

Vandaag gaat het over de ongelovige Tomas.
En tegelijk gaat het over mij zelf, over ons zelf.
Zo is dat altijd, bij sprekende verhalen. En het verhaal van de ongelovige Tomas, zoals we hem gewend zijn te noemen, hoort tot de meest sprekende verhalen die na Pasen worden verteld.

Er zijn mensen die zeggen: ‘ik herken me wel in die twijfelende Tomas. Zelf weet ik het ook niet zo goed. Je bent er mee groot geworden, met het geloof en met de kerk, maar eigenlijk is het toch een beetje raar, om te geloven dat een dode zomaar weer gaat leven. Ik geloof er geen barst van? Dat is misschien te kras, maar zo zeker als ik als kind geloofde, dat ben ik kwijt geraakt. Naarmate ik ouder word, begrijp ik Tomas beter.’
Misschien zegt u dat zelf ook wel.

Maar dan is de vraag, wat zeg je dan eigenlijk, als je zegt dat je Tomas begrijpt? Of met andere woorden, wat is precies zijn twijfel, wat zijn eventuele ongeloof?

Ik nodig u uit om weer eens in het verhaal te duiken, om op zoek te gaan naar het ongeloof én het geloof van Tomas. Want dat is inmiddels ook wel door gekomen. We noemen hem de ongelovige Tomas, maar ondertussen spreekt hij hier in het evangelie één van de krachtigste geloofsbelijdenissen uit. Mijn Heer, mijn God.

De eerste kanttekening die ik zou willen maken is, dat geloof en ongeloof geen standpunten zijn, maar reacties. Tomas is geen atheïst, of een agnost, zoals mensen zichzelf vandaag de dag soms zo noemen. Dit gaat niet over standpunten, of je wel of niet gelooft of er een god bestaat, of zoiets. Dat zijn eigenlijk vruchteloze discussies. Dat is het punt helemaal niet. Het gaat niet om standpunten, meningen, overtuigingen, verstandelijke redeneringen. Geloof (of ongeloof) gaat over jouw reactie, op wat wordt verteld, wat je meemaakt in je eigen leven, wat je aanspreekt (letterlijk), wat je koud laat, waar je iets mee doet (letterlijk), wat je links laat liggen.
Als je zegt: ik geloof er geen barst van; dan is dat eigenlijk minder erg dan wanneer je zou zeggen: het laat me koud. Tenzij dat hetzelfde is.
Onverschilligheid is funester. Er is geen argument dat je daarvan kan genezen. Onverschilligheid is naar binnen geslagen apathie. Het doet je niks, of niks meer.

Tomas is niet onverschillig.
Hij was er de eerste keer niet bij. Maar nu wel. Waarom dat is, daar mag je naar raden. Maar als hij onverschillig zou zijn geweest, had hij de moeite niet genomen. Als zijn vrienden het onverschillig had gelaten wat Tomas ervan vond, hadden ze niet de moeite genomen om hem er weer bij te betrekken, zou ik denken.
Tomas is niet onverschillig. Hij kan het gewoon niet geloven. Niet omdat zijn verstand hem in de weg zou zitten, maar omdat het beeld van de lijdende Jezus hem nog te levend voor ogen staat. Hoe pijnlijk dat ook was, ergens wisten ze als leerlingen al dat het die kant op zou gaan. Jezus zelf had er diverse malen op gezinspeeld. Tomas zelf was het geweest, die toen de anderen Jezus wilden tegenhouden omdat ze bang waren voor het geweld, had gezegd: ‘Laten ook wij maar gaan om met Hem te sterven’ (Joh. 11: 16).

Tomas is geen man om illusies te koesteren. Dat wil hij nu ook niet. Vandaar dat hij het niet kan geloven. Tenzij…
De reactie van Tomas is tekenend en het is belangrijk om daar goed op te letten
In dit verhaal gaat het er niet om, dat Tomas het eerst moet zien om te kunnen geloven. Ook dat is een uitspraak, die we vaak met dit verhaal verbinden, het is zelfs een gezegde geworden: eerst zien en dan geloven.
Maar dat is het niet alleen, het is iets heel specifieks wat Tomas wil zien, moet zien, om te kunnen geloven: ‘Als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en kan voelen, dan zal ik het geloven’.

Voor Tomas is een levende Jezus alleen geloofwaardig als hij de tekenen van zijn lijden nog met zich meedraagt. Aan de wonden herkent hij zijn Heer.
Niet aan zijn gestalte, niet aan zijn stem, niet aan een of ander gebaar, maar aan zijn wonden.
Dat is wat dit verhaal duidelijk wil maken, dat is cruciale informatie.

Juist het zien van de wonden – Jezus toont ze onbevangen – maakt de reactie van zijn geloof bij Tomas los. Jezus heeft het lijden niet achter zich gelaten, maar draagt het mee, en dat maakt hem geloofwaardig. Jezus heeft het lijden niet overwonnen, maar is er doorheen gegaan, en daarin schuilt zijn overtuigingskracht. Geen woorden, geen redeneringen, geen argumenten, niets van dat alles, maar het teken van zijn lijden, uit liefde, de liefde die zich legitimeert door haar wonden (met een fraaie uitdrukking van Tomas Halík).

Niet in het graf van voorbij
niet in een tempel van dromen
hier in ons midden is Hij
hier in de schaduw der hoop

Hier in dit stervend bestaan
wordt Hij voor ons geloofwaardig
worden wij mensen van God
liefde op leven en dood.

Wat geloven we als we geloven dat Jezus is opgestaan en aan zijn leerlingen is verschenen?
Dat is geen vraag naar uw standpunt, maar naar mijn reactie.

Laat het je koud, onverschillig, of springt ergens de vonk over.

Dat het verhaal van Jezus en zijn liefde voor alle mensen, doorgaat.
Dat het verhaal van het kruis, waaraan die liefde sterft, niet het laatste woord is, maar dat de liefde leeft, overal daar waar wij ons verbinden met de wonden van het leven, van mensen, van de minsten der mensen, in wie Jezus naar zijn eigen woord onder ons aanwezig is en blijft?

Liefste der mensen, eerstgeboren,
licht, laatste woord van Hem die leeft.

Opstanding, Pasen, is niet: Jezus gaat vrolijk verder waar hij met Goede vrijdag gebleven was.
Dat is ridicuul en een aanfluiting van wat paasgeloof is.
Jezus is door de dood heen veranderd, radicaal.
In al die zogenaamde verschijningsverhalen valt de vreemdheid op, het spel van herkennen en niet-herkennen, van het ongrijpbare ook.

Jezus is voortaan veranderd onder ons, in brood en beker – dat is het moment waarop de Emmaüsgangers hem herkennen en Hij ook meteen weer verdwenen is
Hij is onder ons, waar zijn stem klinkt en je naam wordt geroepen – dat is het moment waarop Maria haar Heer terugvindt, maar ze mag Hem niet aanraken, vasthouden.
En in het verhaal van Tomas leren we, dat Hij er voortaan bij is, waar zijn wonden worden aangeraakt, waar wij elkaars wonden, fysiek of geestelijk, aanraken, helen, koesteren, genezen voor zover mogelijk.

Jezus is overal daar in de wereld, waar mensen gebrek lijden, op al die plaatsen en in al die situaties, waar ons de gelegenheid geboden wordt om iets voor elkaar te betekenen, en zo de open deur naar God zelf te vinden. ‘Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14: 9).

Dat is het teken van het kruis, dat is de betekenis van zijn wonden.
En dat is de betekenis van die oude wijsheid, dat wij door zijn wonden worden genezen, en die wijsheid geldt tot op de dag van vandaag, tot aan het einde der tijden, want zolang is Christus lijdend herkenbaar en aanraakbaar, onder ons (naar een woord van Pascal).

Als een woord zijt Gij gegeven,
als een nacht van hoop en vrees,
als een pijn die ons geneest,
als een nieuw begin van leven.

Opstanding is geen ‘happy end’. Het geloof is geen feel-good movie. Het is de uitnodiging om niet te capituleren voor het lijden, ook al kunnen we dat niet opheffen. Het is de aansporing om niet te geloven dat het kwaad of de dood het laatste woord heeft, ook al spreekt alles in onze wereld van het tegendeel. Het is de oproep om niet bang te zijn om in de liefde te blijven en in de liefde te blijven geloven.

Wat van jou wordt gevraagd, is niet om daar een standpunt tegenover in te nemen, maar om te reageren.

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply