Overdenking

Het dodenrijk zal U niet loven, Lucas 20: 27 – 38

November is de maand van gedenken.
Dat begint op 2 november, dat vanouds de dag van Allerzielen is. In de katholieke traditie wordt die dag gevierd om de overledenen te gedenken.
Wij protestanten doen datzelfde meestal op de laatste zondag van het kerkelijke jaar (u ook?). Vroeger gebeurde het ook wel op oudejaarsavond.

Hoe dan ook, de laatste decennia hebben deze gebruiken steeds meer navolging gekregen ook buiten kerkelijke kring. Lichtjeswandeling op het kerkhof, bijeenkomsten in verpleeghuizen of georganiseerd door de begrafenisondernemers, tot aan speciale Tv-programma’s aan toe, allemaal in deze maand november.

Dat past bij de tijd van het jaar, het getijde van de herfst. Van het jaar en het kerkelijk jaar dat ten einde loopt. In de kerk en liturgie zijn dit de zondagen van de voleinding. Het klinkt in het evangelie van vandaag door.

Toch heeft het ook iets willekeurigs. Heel vroeger in de tijd van de Romeinen was februari de maand van de doden. Dat was omdat bij hun het nieuwe jaar op 1 maart begon. Je kunt dat nog zien aan de namen van onze maanden, september, oktober, november, december is verbasterd Latijn voor de zevende, achtste, negende en tiende maand. Het verklaart ook waarom februari de schrikkelmaand is. Elke vier jaar kwam er in de laatste maand een dag extra bij. Nou ja, dat zijn interessante weetjes, waar je verder ook niet veel aan hebt…

Wat blijft, van alle tijden, is dat wij mensen, mensen van de tijd zijn.
Dat besef is er altijd wel, maar in bepaalde tijden of perioden dus even wat extra. Je wordt er bij bepaald. Zeker als je in deze maand eigen persoonlijke geliefden hebt om te gedenken, en voor wie geldt dat niet?

Wij zijn mensen van de tijd. Als je overlijdt, raakt je uit de tijd, zoals het in de streektaal heet.
We blijven ons verbazen over die tijd, die eindige tijd, en we blijven gefascineerd door wat voorbij de grens van onze tijd en ons tijdsbesef ligt. De eeuwigheid? Het leven na dit leven?

Jezus is in de tempel.
In het hele evangelie van Lucas is hij op reis naar Jeruzalem. Nu is hij daar eindelijk samen met zijn vrienden gearriveerd. Het verhaal van zijn leven hier op aarde loopt ten einde toe. Je moet je realiseren dat wat hier wordt verteld, allemaal speelt in de laatste week van zijn leven. Hij is in de tempel, in gesprek met de schriftgeleerden, maar al gauw wordt hij gevangen genomen en dat is de inleiding op zijn proces en zijn executie. Die achtergrond, die hier niet met zoveel woorden wordt genoemd, moeten we er bij denken. De schaduw van de dood hangt erover, terwijl het gesprek gaat over het leven en de opstanding.

Jezus wordt ondervraagd door enkele sadduceeën. Hoe zat het ook al weer?
Dat is een bepaalde groep binnen het joodse volk, met eigen opvattingen. Ze ontkennen dat er een opstanding is, schrijft de evangelist.
Je zou kunnen zeggen, de sadduceeën houden daarmee vast aan de traditionele voorstelling van het joodse geloof, dat inderdaad niet zoiets als een opstanding kent. Het oude geloof is dat een mens na dit leven afdaalt in het dodenrijk. Daar heerst de dood en wordt de Naam van de Heer niet meer geprezen.
In het joodse geloof valt alle nadruk op het leven hier en nu.
Een voltooid leven is, als je oud en der dagen zat, de laatste levensadem uitblaast, en verenigd wordt met je voorouders, zoals verteld wordt van de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob (resp. Gen. 25, 35 en 50), maar ook bijv. van Job. Dan is de cirkel rond: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

De sadduceeën houden vast aan dit oude geloof. Ondertussen zijn in het joodse geloof in die tijd ook nieuwe ideeën opgekomen, over een leven na dit leven bij God, over opstanding van de vromen of de martelaren; ideeën over onsterfelijkheid. Misschien onder invloed van Griekse filosofieën? Het voert te ver om dat allemaal uit te pluizen.

In de confrontatie met Jezus leggen ze hem een kwestie voor. Een theoretisch geval. Want het is duidelijk dat ze hem met dit gezochte voorbeeld proberen klem te praten.
Hoe moet dat als, stel, er een man voortijdig sterft. Volgens de wet van Mozes moet dan zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen voor haar verwekken. Maar, stel, er zijn zeven broers, en de een na de ander sterft, en ten slotte sterft ook de vrouw, allermaal kinderloos, wiens vrouw is zij dan bij de opstanding? Van welke van de zeven?

De vraag is net zo onvruchtbaar als de mensen in het voorbeeld. Vrouw en zeven broers zijn kinderloos als ze sterven. Die kinderloosheid wordt met nadruk vermeld (vooraf aan het feit dat ze sterven), dat is opmerkelijk, want voor het voorbeeld maakt het in principe toch niet uit. Of zou ook dit iets te zeggen hebben?

De reactie van Jezus is, dat hij zich niet laat meevoeren in een absurde discussie.
Jezus stelt dat trouwen en uithuwelijken zaken zijn die niet meer van belang zijn in de komende wereld. Net zo min als doodgaan en sterven, zoals de mensen in het voorbeeld doen, voorbij zijn voor wie deel heeft aan de opstanding. Met andere woorden, de kwestie is buiten de orde.

Kennelijk maakt deze reactie zoveel indruk, dat ze hem geen wedervraag meer durven stellen en dat het gesprek, of wat daar voor door moet gaan, net zo snel weer eindigt als het begonnen is.

Dat is een beetje jammer, want misschien hebben wij nog wel vragen.
Want hoe zit dat nu precies? Niet zo zeer wat betreft dat gezochte voorbeeld. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen, dat leven in de komende wereld, het deel hebben aan de opstanding? Zien wij daar onze geliefden terug? Onze partners, gehuwd of niet? Onze kinderen, verwanten, ouders, kameraden? Of is dat ook allemaal niet meer aan de orde…

Veel mensen hebben zulke vragen. Vaak zijn het ook verlegenheden. De beeldende voorstellingen die je daar misschien vroeger bij had, zijn niet meer zo zeker. Wie zal het zeggen?

Ook een dominee niet, hoor, weest u gerust (of teleurgesteld?).

Alle voorstellingen die mensen door de eeuwen heen van de hemel, of van het leven na dit leven hebben gemaakt – zaken waar de Bijbel zelf overigens nauwelijks over spreekt – al die voorstellingen zeggen meer over de mensen die ze hebben gevormd en de tijd en context waarin ze zijn ontstaan.
Eigenlijk moet je beginnen met te zeggen en te onderstrepen dat het letterlijk on-voorstel-baar is.

Wij zijn mensen van de tijd.
We zijn gebonden aan de beperkingen van de tijd en van de ruimte. Alles wat daaraan voorbij ligt, voorbij die grenzen, is voor ons wezenlijk onvoorstelbaar.

Dat er iets is, voorbij onze grenzen, dat is ook iets wat je nooit onomstotelijk kunt bewijzen. Dat is een kwestie van geloof, in de zin van vertrouwen. Soms ervaar je daar iets van, wat dat vertrouwen voedt. Maar bewijzen heb je niet, heeft geen mens.

Geloven is een kwestie van verbeeldingskracht. Van meer zien dan voorhanden is. Van hopen voorbij de wanhoop. Van leven voorbij de dood. Het is het vermogen je voor te stellen dat er iets is wat je je niet voor kunt stellen. Maar dat is een vermogen dat hier al, in dit leven, van belang is.

In het evangelie gebruikt Jezus een sprekend voorbeeld. Hij zegt dat Mozes, de profeet waar de sadduceeën zich zo graag op beroepen, al duidelijk heeft gemaakt dat de doden opgewekt worden ‘in het verhaal van de doornstruik’.

Dat is eigenlijk een verrassend argument.
We hebben dat verhaal nu niet gelezen, maar ik neem aan dat u het kent. De brandende doornstruik (of braambos) waaruit de stem van God aan Mozes verschijnt. Mozes krijgt de opdracht om het volk dat in Egypte in slavernij is te bevrijden. Hij moet naar de farao gaan om voor het volk vrijheid te eisen.
Wie ben ik? zegt Mozes, om dat te doen.
Ik zal bij je zijn, zegt God dan,
En als de Israëlieten dan vragen, wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?, vraagt Mozes.
God antwoordt: “Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten., IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u gestuurd (…) de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob” (Ex. 3: 10 – 15).

Het is één van de sleutelverhalen in de Bijbel, omdat hier het geheim van de Godsnaam wordt onthuld en tegelijk mysterieus blijft. De God die heet: ik zal er zijn. Ik zal er zijn voor jou. Ik ben die ik ben, of ik ben die ik zijn zal, of gewoon: Ik ben, de Eeuwige, de aanwezige.
God die niet in één naam of begrip te vangen is, maar waarvan de kern is – nabijheid, als belofte. IK ZAL ER ZIJN

Het geloof in de opwekking of opstanding, zoals dat ook in het jodendom gestalte krijgt en door Jezus wordt verkondigd, is het vertrouwen in die God, die is en die was en er zijn zal, ook voorbij onze grenzen en mogelijkheden, hier in dit leven en daaraan voorbij. Beide moet je benadrukken. Hier en nu, en wie weet straks god mag weten waar. Met het eerste hebben wij te maken, het tweede is voorbij onze grens, on-voorstel-baar.

Daarmee wordt het geloof in de opstanding een geloof voor nu, voor levende mensen, zoals wij.
Dat is het waardevolle element in het oude joodse geloof.
In onze traditie is geloof in de opstanding vooral iets geworden dat van belang is voor het leven na dit leven, waar je over denkt en spreekt, aan de randen van dit leven.
Maar dat is eigenlijk te weinig, te weinig aan verbeeldingskracht, te weinig opstandingsgeloof.

Het dodenrijk zal U niet loven, is de oudtestamentische waarheid.
Het komt op het leven hier en nu aan, het levende leven, het geleefde leven.
Opstandingsgeloof en hopen op de wereld die komt, is de kracht om te geloven in en te werken aan deze wereld anders, beter, meer levendig, is: verzet tegen de dood en alle dodende machten en krachten.

Dat is levend geloof, vruchtbaar, dat levens kan veranderen, dat leven kan brengen, waar de dood heerst. Dat is de eeuwigheid in de tijd. Niet alleen na onze tijd, maar nu al in de tijd. Eeuwig leven als een kwaliteit van leven, volheid, hier al te ervaren en te beleven.

“Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven”.

AMEN

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply thijs bolhuis 12/11/2022 at 08:28

    Bert,

    Dez ecolumm heb ik zeer gewaardeerd.

    groeten thijs

  • Leave a Reply