heel worden, Luc. 17: 11 – 19

Misschien hebt u weleens een groepsreis gemaakt, dan herkent u het fenomeen. Van te voren weet je niet in wat voor groep je terecht. Bij het begin van de reis leer je al snel je gezelschap kennen. Je maakt een praatje in de bus, bij het ontbijt in het hotel, tijdens de excursies die je maakt. Er ontstaat iets van een groepsgevoel. Sommige vriendschappen zijn tijdens zo’n reis ontstaan. Maar meestal is het zo, dat ondanks voornemens om contact te houden, het gezelschap na de reis even snel weer uiteen valt. Je bent een paar dagen intensief met elkaar opgetrokken, na afloop is dat voorbij.

Jezus komt tien melaatsen tegen. Zo noemden we dat vroeger. Zeventien jaar lang hebben ze aan huidvraat geleden, maar sinds de revisie van de bijbelvertaling is het nu ‘een huidziekte die onrein maakt’. U weet waar het om gaat.
De besmettelijke ziekte maakt dat ze geen deel uit mogen maken van het dagelijks leven. Ze moeten op afstand blijven van de gezonde mensen. Ze zijn ritueel onrein.
Door hun lot trekken ze noodzakelijk gezamenlijk op.
Maar in dit verhaal worden ze door Jezus genezen. En dan blijkt de hechte groep al snel uiteen te vallen. Tenminste, dat zou je kunnen denken. Van de tien is er maar één die de moeite neemt om terug te komen, om Jezus te bedanken. Waar zijn die andere negen? Jezus vraagt dat ook – maar daar horen we niets meer van.

Die ene die terugkeert, die staat vanmorgen centraal. Want die heeft ons wat te zeggen, dunkt me. Maar wat is dat dan?
Het gaat minder om de genezing, als wonder. Hoewel dat natuurlijk essentieel is voor de betrokkenen. Genezen worden is een wereld van verschil, dat weten wij ook. Als je ziek bent, wat het ook is, word je geconfronteerd met allerlei maatschappelijke en sociale gevolgen. Het zal niet altijd zo straf zijn als hier, isolatie, quarantaine – maar we herinneren ons nog de coronatijd; toch zorgt ziekte voor sociale uitsluiting. Je kunt niet meer aan alles meedoen. Maar ook, je omgeving reageert op een andere manier. Dat kan allerlei vormen aannemen. Soms is het ondersteunend, maar niet zelden drukken de reacties van anderen je nog dieper in de ellende van het ziek zijn.

Misschien speelt dat ook mee bij die negen die niets meer van zich laten horen. We weten er niks van, maar je kunt je er iets bij voorstellen. Nu ze wonderbaarlijk genezen zijn, hebben ze vooral behoefte om weer gewoon mee te doen, om hun dagelijkse bezigheden weer op te pakken, om zich met hun gezin of familie te herenigen. In ieder geval hebben ze geen zin meer om weer bepaald te worden bij hun periode van ziek-zijn. Als ze naar Jezus terug zouden gaan, de dokter die hen zo goed geholpen heeft, worden ze weer opnieuw geconfronteerd met hun verleden, met hun patiënt zijn, met dat gevoel overgeleverd te zijn aan de gunsten van anderen. Daar hebben ze geen zin.
Als je genezen bent, wil je vooruit kijken. En weer door… Zou dat het zijn?

Hoe dan ook. De focus van onze aandacht ligt niet zozeer op de genezing. Die wordt overigens ook opvallend terloops vermeld.
Want wat gebeurt er nu eigenlijk?
De groep melaatsen komt Jezus tegemoet. Als ze hem zien, roepen ze naar hem: Jezus, heb medelijden met ons (eleison).

Dat is opmerkelijk. Ze vragen niet om genezing. Heer maak ons weer gezond. Ze bidden niet om beterschap. Heer maak ons beter. Ze vragen om medelijden. Heer ontferm U over ons. Ze bidden het Kyrie. Ze willen gezien en gehoord worden.

Voor zieke mensen is dat vaak het belangrijkste. Ze weten soms dat in hun situatie genezing niet mogelijk is. Dat ze moeten leren leven met een blijvende beperking of ziekte. Juist dan is het belangrijk om niet vergeten te worden. Om gezien en gehoord te worden in je klacht. Dat je niet gezien wordt als een ziektegeval, maar als een mens die toevallig een ziekte heeft.

Dat zit in dat woordje medelijden.
Bij ons heeft dat vaak een negatieve klank. Je zult maar het voorwerp van het medelijden van een ander zijn. Meelijwekkend.
Er zit vaak een sfeer van neerbuigendheid omheen, de een die zich boven de ander verheft (de gezonde boven de zieke) – maar dat zegt meer over hoe wij het invullen dan over het woord zelf.

Medelijden, dat is niet: aan het ziekbed gaan praten over je eigen ongeluk.
Medelijden, dat is niet: maar met een half oor luisteren naar wat de ander zegt, en ondertussen bedenken wat voor goede raad je hem of haar kunt geven.
Dat is geen medelijden, dat is een ander tot last zijn.

Mag die ander met zijn klacht, zijn ‘gezeur’, bij jou terecht? Niet om een oplossing te horen, maar om zijn verhaal kwijt te kunnen. Dat is medelijden.

Meester, heb medelijden met ons.

Dat is hun genoeg. Genezing, ach wie hoopt daar niet stiekem op, maar hier is een beetje aandacht, gezien worden, gehoord worden, al genoeg. Het leidt niet altijd tot genezing, maar het is wel helend. Je knapt er van op.

Dat gezegd zijn, zou je nu wel verwachten dat Jezus iets doet waardoor ze toch genezen worden, zoals in andere genezingsverhalen. Maar hier staat alleen maar dat Jezus hen doorstuurt naar de priesters.
Dat heeft te maken met die onreinheid.
Want als iemand in die tijd van een onreine huidziekte geneest, moet hij of zij zich eerst aan de priester laten zien. Die stelt een inspectierapport op en als dat akkoord is (rein verklaard), dan kan zo iemand weer deelnemen aan het sociale leven en aan de eredienst. Jezus geeft dus als het ware een verwijsbriefje mee.
En dan is het wonderlijke dat, terwijl ze gingen ze werden gereinigd.
Jezus legt geen handen op. Hij maakt geen speekselpapje. Hij raakt de zieken niet aan. Hij spreekt geen plechtige woorden. Van alles wat je in andere verhalen wel hoort.

De nadruk in dit verhaal ligt, nogmaals, minder op de genezing, hoe wonderlijk ook.
De nadruk ligt op de afloop, op die ene die wél terugkeert. Want die ene, dat is uitgerekend een Samaritaan.
Tamelijk uitvoering wordt verteld dat hij na zijn genezing, terugkeert (1), God looft (2), aan Jezus’ voeten neervalt (3) en Hem dankt (4), en dan staat er even droog als treffend: Het was een Samaritaan.

Daarmee wordt een typisch thema van de evangelist Lucas uitgespeeld.
Lucas vertelt als enige de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Hij heeft ook als enige dit verhaal overgeleverd. Het thema van de ‘vreemdeling’, dat woord neemt Jezus hier ook in de mond, de ander die het beter weet, het scherper ziet, of nog beter: die het juiste doet. Zoals in die gelijkenis, zoals ook hier. Deze Samaritaan doet wat de anderen kennelijk nalaten. Hij brengt God de eer.

Jezus verbaast zich daarover. Zijn er niet tien gereinigd?
Tot slot zegt Hij tegen de Samaritaan: Sta op en ga. (bijbelse woorden) Uw geloof heeft u gered.

In het hele verhaal is het tot nu toe niet over geloof gegaan. Waarom spreekt Jezus dan hier over het geloof van deze Samaritaan? En waar blijkt dat geloof dan uit?

Ik zou zeggen: doordat hij terugkeert en zijn dank betuigt, laat deze Samaritaan zien dat hij écht genezen is. Dat hij een nieuwe balans in zijn leven gevonden heeft. Hij is een heel mens geworden. Omdat hij het vermogen om te loven en te danken heeft ontdekt.

Met de anderen, zijn lotgenoten, riep hij om medelijden: eleison is het klaaggebed. Het is de voor het aangezicht van God uitgesproken klacht. Niet een voorbede, niet vragen, maar klagen.

In de bijbel mag je volop klagen. Je nood uitspreken. Roepen om medelijden, ook al sta je op een afstand. Dat doen die melaatsen. En klagen is een uitdrukking van geloof. Geen gebrek aan geloof, maar een uiting van geloof, van verwachting.

Maar daar komt nog iets bij, ook in dit verhaal. En dat is de lofzegging, de dankzegging, het Gloria. Dat maakt het geloof volkomen. En daar komt slechts die ene aan toe. Hij is de enige die én Kyrie én Gloria bidt. Beide.

Nogal wiedes, zult u zeggen. Hij is immers genezen. Dan is het niet zo moeilijk om dankbaar te zijn. Ja, maar dat gold voor die andere negen ook, en die komen er niet toe. Ook danken, gloria zeggen, is een kunst.

Er zijn mensen, die als het ware alleen maar in de klacht leven. Natuurlijk, daar kunnen ze alle redenen toe hebben. We zouden er niet aan denken om hun het zwijgen op te leggen. Ze mogen klagen, ze hebben redenen tot klagen.
Maar als dat het enige is, dan doe je – hoe je situatie ook is – je zelf, het leven, dan doe je God te kort, maar vooral je zelf.

Er zijn ook mensen, die alleen maar in de gloria leven. Voor wie het alleen maar Halleluja, ja en amen is. En natuurlijk, wie blij is maakt met zijn of haar blijdschap anderen ook gelukkig. Het is altijd iets wat aanstekelijk werkt.
Maar soms is het net alsof die blijheid bedoeld is om de klacht te maskeren, klinkt het oppervlakkig, geforceerd. Je komt soms mensen tegen die zo’n geloofsblijheid verspreiden dat je meteen wel voelt dat dit niet echt is. Wie het verdriet en het leed het liefst vergeet of er langs heen leeft, doet zichzelf, doet het leven, ja doet ook God te kort.

Daarom is er altijd een soort evenwicht nodig tussen beide kanten. Tussen Kyrie eleison en Gloria. En hoe dat evenwicht er uit ziet, dat is voor ieder mens weer anders, en voor elk mens in verschillende perioden van zijn of haar leven eveneens. De ene dag zegt de andere niet. Maar in het recht doen aan beide kanten, daarin wordt zichtbaar wat echt geloven is. Zoals bij die Samaritaan.

Dat is geloven, in goede en in kwade dagen.
Dan ontvang je ook kracht om op te staan en je weg te gaan, zoals in het verhaal.

Uw geloof heeft u gered. Dat wordt in het verhaal tegen die Samaritaan gezegd.
Het wordt, vanuit het verhaal, tegen ons gezegd. Je geloof is je redding.
Je bent, wat ook je situatie is, het contact met de levende God niet kwijtgeraakt. Je bent niet opgehouden te klagen en te loven.
Je bent niet opgehouden je leven als een langgerekt gebed, dat telkens heen en weer beweegt tussen Kyrie en Gloria, tot op God zelf uit te spreken.  
Dat is geloof.
Ons leven te leven, klagend én lovend, voor Gods aangezicht.

AMEN

Schrijf een reactie

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *