Vandaag is het thema: Gods tent bij de mensen.
Dat past enigszins bij de vakantieperiode, waarin velen er met tent of anderszins op uittrekken. De tent als symbool van een tijdelijk onderkomen. Het is eveneens een element dat je in verschillende bijbelse verhalen en teksten tegenkomt.
O.a. gehouden in Leur (Gld. – PG Rivierenland – Oost) in kader zomerthema
Bij dit thema Gods tent bij de mensen, hebben we beide lezingen gekozen.
Nu denkt u misschien, alles wat ik gehoord heb: ik heb geen tent voorbij horen komen.
Tenminste, ik hoop dat u dat denkt, want dat zou betekenen dat u scherp hebt opgelet. Maar ook als het je niet direct opgevallen is, in beide teksten wordt geen tent genoemd. Niet in onze gangbare en gebruikelijke vertaling, in ieder geval. Wel is er sprake van dat God bij de mensen woont. ‘Gods woonplaats is bij de mensen’, staat in het toekomstvisioen in Openbaring. En ‘het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond’, staat in de ouverture van het Johannes-evangelie. Je kunt dat beide keren ook goed vertalen als ‘dat Gods tent bij de mensen’ is opgeslagen. Zo doet bv. de Naardense vertaling dat: ‘de tent van God is bij de mensen’ en ‘Hij heeft bij ons zijn tent opgeslagen’. Het woord dat hier gebruikt wordt, is hetzelfde als gebruikt wordt voor de tabernakel, de tent die in de woestijnverhalen symbool staat voor Gods aanwezigheid in het midden van het volk Israël toen het op weg was naar het beloofde land. De tent der samenkomst. Op dat woord wordt hier gezinspeeld.
Nu zal ik u niet teveel vermoeien met vertaalkwesties. Wat duidelijk is, is dat hier een uitdrukking wordt gebruikt die een diepe bijbelse klank met zich meedraagt. Een belangrijk besef dat God en mensen samen horen, dat God zich een woonplaats verkiest te midden van zijn volk, of te midden van zijn mensen; dat God mens geworden is om ons menszijn te delen, en zo voort.
Met een zekere overdrijving kun je zelfs zeggen, dat hier, in dit soort uitdrukkingen, één van de unique selling points van het bijbels of het christelijk geloof wordt verwoord. Wij geloven niet in een god, hoog in een onbereikbare hemel, boven alle sterren – wij geloven niet in een god, ongenaakbaar op een Olympische berg of in welk ontoegankelijk godenverblijf dan ook – we geloven in een god op mensenmaat, een god die zijn goddelijkheid laat zien in het menselijke, die zijn goddelijkheid deelt met en in het mensenbestaan.
Nou is dat allemaal mooi en aardig, maar de volgende vraag is, wat betekenen dat nu concreet? Wat betekent dat, dat God bij de mensen woont? Waar zie je dat, en hoe merk je dat?
Is dat alleen iets wat wij zo zien, omdat we dat geloven – willen geloven? Alsof God met ons mee kampeert: Hij staat op hetzelfde veldje, die daar, met die vlag bij de tent waar de kampleiding bivakkeert? God is te vinden in de kerk, dat gebouw daar met die toren en dat kruis, daaraan kun je het zien…
Ik zag ooit een cartoon van een klein meisje dat aanklopt bij een hele grote kerkdeur, die aarzelend op een kiertje wordt open gedaan. Vraagt het meisje: Is God ook thuis?
Ok, God is niet alleen in kerken te vinden. Soms misschien wel eerder daarbuiten, zeggen anderen. Maar hoe dat dan precies? Gods tent bij de mensen – hoe moet je je dat voorstellen?
Je moet dat niet te letterlijk nemen, zeggen anderen, dat is kinderlijk. Gods tent bij de mensen, dat betekent niet dat Hij (of Zij) een eigen tent heeft op het kampeerterrein van de mensheid. Zo was het in de verhalen uit de woestijntijd, maar je kunt je afvragen of dat ook niet vrome verbeelding achteraf is geweest. Gods tent, dat is een beeld, om uit te drukken dat het goddelijke, of hoe je dat ook noemen wilt, onderdeel is van de menselijke gemeenschap, van de leefwereld van mensen.
God is als een bijzondere kracht, een inspiratiebron, een energie, aanwezig in en door de onderlinge relaties die mensen aangaan, door wat ze doen, hoe ze zich inzetten voor elkaar, voor een goede samenleving, voor een betere wereld. Grote woorden, ja, maar daar zit het toch ergens in. Gods liefde wordt zichtbaar en tastbaar in menselijke daden. God wordt werkelijkheid waar Hij wordt waargemaakt. Waar woorden en daden met elkaar kloppen. Waar theorie en praktijk elkaar aanvullen, uitleggen. Als mensen voor elkaar zijn, zo goed als God. Zoiets?
Dat is de grote belofte van Openbaring. Eén groot visioen van hoe het ooit, of van hoe het kan.. God als bron van troost, die alle tranen zal afwissen.
Als er geen dood meer zal zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn.
Te mooi om niet waar te zijn?!
Overal waar daar een begin mee wordt gemaakt, hoe klein het gebaar ook is, hoe onbetekenend het misschien lijkt, een druppel op die gloeiende plaat, overal daar, soms even, Gods goedheid ervaarbaar…
Maar als je het zo ziet, zo ongeveer, dan toch de vraag: waarom zou je dat nog God noemen? Is dat niet een onnodige omweg, ook één die de nodige misverstanden oproept. Gaat het niet gewoon om wat mensen voor elkaar kunnen doen, soms ook doen, te weinig misschien, maar toch?
Is dat spreken over Gods tent bij de mensen niet een fraaie dichterlijke metafoor voor iets wat je ook gewoon medemenselijkheid kunt noemen, humaniteit, of gewoon: fatsoen. Maak je het niet te zwaar om daar ‘God’ steeds bij te halen?
Ook een punt.
Kijk, als je dat teveel hindert, dat spreken en zingen en bidden – de mond vol van God dit en God dat – tja, dan doe je er beter aan dat te vermijden, of te minderen. Het is met geloven zo als met een sterk medicijn: innemen met mate, nooit op een lege maag, en denk erom: leest u vooral de bijsluiter.
Ik kan het u niet aanpraten.
Maar ik kan wel proberen uit te leggen, waarom dat beeldende bijbelse spreken over Gods tent bij de mensen volgens mij verrijkend kan zijn, waarom het mij aanspreekt.
Dat heeft te maken met een heel wezenlijke menselijke ervaring, dat geen mens alleen is, dat niemand leeft voor zichzelf, dat je als mens in alles op anderen bent aangewezen. Vanaf het allereerste begin tot aan je laatste ademtocht.
We doen soms wel stoer alsof dat anders is. En onze cultuur en onze tijd prenten ons dat soms ook in, willen ons dat doen geloven. Je moet sterk zijn, voor jezelf opkomen, zelfstandig zijn, zelfvoorzienend, zelfbeschikking.
Maar als dat het een en al is; als je dat te ver doordrijft, dan krijg je een samenleving van louter individuen, van mensen die in de eerste plaats aan zichzelf denken; dan wordt het toch: ieder voor zich … en God voor ons allen? Je kunt je afvragen of dat niet een van de grote makken is van onze tijd.
Het wezenlijke van het mensenbestaan is niet mijn eigen ik, me, myself and I; het wezenlijke van het leven is dat wat er bij komt. Is die ander, die mij ik maakt. Is die ander, het medemenselijke dat ons reden van bestaan geeft, ons uitdaagt, oproept, aanspreekt, noem het maar op. Die ons tot mensen maakt.
En dat andere, daarin komt God ons tegemoet, daarin kan God een ervaring voor ons worden.
Mensen hebben mensen nodig.
En in dat samen leven, van de allerkleinste intieme eenheid van twee partners tot allerlei andere vormen van gemeenschap, ontdek je dat die gemeenschap en verbondenheid die je samen leeft iets extra’s geeft dat meer is dan de som der delen. Eén en één is meer dan twee. Er komt een derde bij, dat is de relatie die je deelt; liefde, verbondenheid, solidariteit, commitment, zorg, gemeenschap – hoe je dat ook benoemt. Dat derde, dat surplus ontstaat in en door die verbondenheid, en dat derde: daar is waar God te vinden is. Dat is meer dan de optelling van twee. Meer dan wij er zelf van kunnen maken. Wat je in de relatie geschonken wordt, dat is het onmisbare extra, dat het uittilt boven dat wat wij kunnen plannen, organiseren, beheersen. Dat is wat je wordt geschonken.
De ervaring dat in al die betekenisvolle relaties waar ons leven uit bestaat, en die we zelf maken, zeker, de ervaring dat daarin iets meekomt dat meer is dan wij zelf maken; iets dat je gegeven wordt; iets dat je uittilt boven het alledaagse. Dan gebeuren er dingen die je alleen niet voor mogelijk had gehouden. Dan kunnen er dingen gebeuren die je alleen niet voor elkaar had gekregen. Een kracht die je draagt – die troosten kan. Alle tranen uit de ogen.
Alles maak ik nieuw.
Dat is de stem uit de hemel, de stem van buiten, van boven (?).
De stem van degene die op de troon zit. Want, de macht is aan de droom, aan de verbeelding.
Vanuit die gedachte, ontleend aan het visioen uit Openbaring – God die woont bij de mensen – kun je dan ook die andere tekst beter verstaan.
In dat prachtige, machtige openingskoor van het Johannesevangelie, gaat het over het Woord dat mens geworden is (vlees – in de oude vertaling). Het Woord krijgt menselijke gedaante.
Dat loflied gaat natuurlijk over Jezus, de enige Zoon van de Vader.
Dat is het oude, christelijke besef, dat in deze mens Gods liefde zich volledig bloot geeft.
Dat in Jezus wij God zelf in het hart zien.
Dat kun je ook omkeren. Als wij het over God hebben – dat wonderlijke, toch wat belaste woord in de mond nemen – dan kan dat eigenlijk niet buiten Jezus om. Alles wat wij over God zeggen of beweren, is gestempeld door Jezus, draagt zijn merkteken. Zoals Jezus, zo God.
Jezus is de derde in ons bestaan.
Hij komt erbij, zoals in dat prachtige verhaal van de leerlingen uit Emmaüs. Dan is hij letterlijk de derde, onderweg.
Een laatste gedachte, bij het thema van de tentverhalen.
Een belangrijk aspect daarvan is het provisorische karakter van de tent.
Het past bij de nomadencultuur uit bijbelse tijden, en nog steeds zijn er nomadenvolken. Ze trekken… Ze zijn altijd onderweg, op zoek naar goede weidegronden, naar waterbronnen, en zo voort.
Een tent is een verblijfplaats zonder vaste lasten, zonder hypotheek.
Het ademt misschien iets van vrijheid, maar het kan ook de onzekerheid zijn van een zwervend bestaan.
Breek uw tent op, ga op reis, naar het land dat Ik u wijs.
Zeker zo belangrijk is het gelovig besef, dat God met ons meereist. Hij gaat voor zijn volk uit, in wolk en vuurkolom, volgens de overlevering. Hij is erbij, met zijn woord en met zijn zegen, zingen wij. Zo is zijn naam, Ik zal er zijn voor jou – het is misschien overbekend en tegelijk heel wezenlijk. Gods tent is bij de mensen.
Moge het zo zijn,
AMEN
No Comments