Overdenking

Geloof jij in verandering? Exodus 6 en 7

Afgelopen week was het Biddag voor gewas en arbeid. Ter gelegenheid daarvan was er in het Ontmoetingshuis een druk bezochte lezing – het was nog vóór de beperkende maatregelen in verband met het coronavirus. De lezing ging over de vraag of we onze economie niet moeten veranderen. Het voert te ver om dat hier allemaal te herhalen. Kern is dat het zo niet door kan gaan in onze wereld. Groei is niet eindeloos. De reserves van de aarde zijn beperkt, terwijl de wereldbevolking toeneemt. Er moeten echt andere keuzes gemaakt worden. De vraag daarachter is, geloven we dat dat kan? Geloof je in verandering, of rennen we met elkaar onvermijdelijk naar de afgrond toe…

In deze weken lezen en overdenken we teksten uit het boek Exodus. In deze overdenking sta ik stil bij twee samenhangende fragmenten uit hoofdstuk 6 en 7 (preciezer: 6: 2 – 9; 28 – 7: 7). Bij alle verschil dat er is, zie ik een parallel met de opgeroepen vraag ‘Geloof jij in verandering?’ Volgens mij is hier iets vergelijkbaars aan de orde.

Mozes wordt geroepen om naar het volk te gaan, om hen bevrijding aan te zeggen. En vervolgens wordt hij, samen met zijn broer Aäron geroepen om naar de farao te gaan, de koning van Egypte, om hem te vragen het volk van de Israëlieten te laten gaan. Twee opdrachten, die uiteraard met elkaar samenhangen.
Er staat een machtige verandering op stapel. De Heer is namelijk vastbesloten om zijn volk uit Egypte te bevrijden. “Daarom moet jij, Mozes, dit tegen hen zeggen: ‘Ik ben de Heer. Ik zal de last die de Egyptenaren jullie opleggen van je afnemen, ik zal jullie uit je slavenbestaan bevrijden’” (6 vers 6). Maar dan staat er dat als Mozes deze boodschap heeft overgebracht, het volk niet naar hem wilde luisteren, “moedeloos als ze waren door de zware dwangarbeid” (6 vers 9). Ze geloven niet in verandering. Ze kúnnen er niet in geloven.

Even later wordt Mozes samen met Aäron naar de farao gestuurd. “Ik ben de Heer – let op de herhaalde verzekering in het noemen van de godsnaam – Ik zal er zijn – , Ik ben de Heer. Alles wat ik tegen je zeg, moet je overbrengen aan de farao” (6 vers 29), namelijk het verzoek om het volk te laten gaan. Maar wordt er meteen al bij gezegd, de farao zal hardnekkig weigeren, de farao zal niet naar jullie luisteren (7 vers 3 en 4). De farao gelooft ook niet in verandering. Hij wíl er niet in geloven.

Er zit een opmerkelijke parallellie in beide reacties, die van het volk en die van de farao. Beiden geloven niet in verandering. Het volk kan het niet en de farao wil het niet. Het volk is moedeloos en de farao overmoedig.
Je hoeft geen groot psycholoog te zijn om begrip te hebben voor beide reacties.
Dat je zo moedeloos kunt zijn, zo murw van alle tegenslag en tegenwerping, dat je het hoofd laat hangen of in de schoot legt of wat voor uitdrukking je ook wilt gebruiken – dat herkennen we, soms pijnlijk bij ons zelf. Je kunt haast niet meer geloven dat het anders kan, dat het ooit nog goed kan komen, dat jouw situatie kan verbeteren. Je zit zo diep in de put, dat je alleen maar schaduw om je heen ziet. Er is geen enkel perspectief op verbetering of verandering. Alleen een wonder kan je redden – de loterij winnen – maar wie gelooft er nou in wonderen.

Het volk is moedeloos. Letterlijk staat er zoiets als, tekort aan adem, het ontbreekt hen aan ruach – aan lucht, levensgeest. Ze zijn slaven in Egypte, maar ‘Egypte’ is in hen zelf gaan zitten.

De reactie van de farao kunnen we ook begrijpen. Begrijpen is wat anders dan goedkeuren. Maar zoals hij reageert, zo reageren door heel de geschiedenis mensen op vergelijkbare posities, de machthebbers op hun tronen. Hij heeft er geen belang bij om de goedkope arbeidskrachten te laten gaan. Hij heeft geen boodschap aan die vreemde god van hun, namens wie Mozes en Aäron, zeg nou zelf, twee wat sjofele zelfbenoemde profeten, hem de wacht aan komen zeggen. Waarom zou hij dat verzoek inwilligen. De farao heeft alleen maar belang bij het voortbestaan van de huidige situatie. Hij wil geen verandering.
Is dat faraonische overmoed? De arrogantie van de macht?
Ja, maar er speelt nog iets meer mee.

Er staat dat de Heer zegt: “Ik zal ervoor zorgen dat de farao hardnekkig weigert…” (7 vers 3). Let op, dit wordt aangekondigd, voordat de tien plagen over Egypte losbreken. We kennen het grote verhaal. Bij elk van die tien plagen staat er als een terugkerend refrein, dat de farao weigert om het volk te laten gaan.
Maar als dat nou zo is, omdat de Heer ervoor zorgt dat hij zijn hart verhardt, dan roept dat de vraag op of de farao daar zelf nog verantwoordelijk voor te houden is. Het lijkt erop dat hij geen eigen keuze heeft. Heeft de farao wel een vrije wil? Of is hij een pion in het tienvoudig machtsvertoon van de Heer van Israël?

Hier hebben we een kwestie die ook vandaag actueel is. Zijn wij wel zo vrij als wij denken te zijn, of worden we – onbewust – geregeerd, door onze impulsen, door ons brein, door onze opvoeding of culturele achtergrond, of door onze genen. Kan de farao wel kiezen, of zit hij zo vast in zijn eigen systeem, een verhard hart, dat hij bij alle macht die hij heeft, zijn vrijheid verloren heeft? Doet hij dat zelf, of doet God dat met hem – en lees dan voor god, alles wat buiten hem om macht op hem uitoefent.

(wat volgt, is ontleend aan Jonathan Sacks, Exodus, pp. 59 vv.)
Je kunt hier een heel debat over voeren, vanuit de filosofie en ook vanuit de theologie. Over de vrije wil, of over de predestinatie, waarin het allemaal in Gods hand ligt. Uiteindelijk komt het bijna altijd neer op een keuze, of je beschouwt de mens als een vrij wezen, of als een onvrij wezen, gebonden aan zijn lusten, zijn egoïstische neigingen, zijn zondige aard, hoe je dat ook verder invult.
Wat hier in deze Bijbelse verhalen echter gebeurt, is subtieler.
Naast uitspraken als dat de Heer het hart van de farao verhardt, staat er ook dat het farao zelf is die zijn hart verhardt. Het is dus niet of-of, maar en-en. Hoe zit dat precies?
Als je de tien plagen nagaat, dan staat er bij die eerste vijf, dat de farao zijn hart verhardt. Hij is hardnekkig, onverzettelijk, onze nieuwe vertaling varieert, maar het gaat steeds om hetzelfde. Farao is het die weigert. Hij gelooft niet in verandering.
Bij de tweede vijf plagen staat er echter die zin die we al hoorden, dat de Heer ervoor zorgt dat de farao hardnekkig blijft weigeren.
Een mooie uitleg van die overgang en van dat naast elkaar staan van beide uitspraken, vind je bij joodse uitleggers die dit verbinden met de twee neigingen van de mens. Volgens het jodendom is de mens niet van nature zondig en geneigd tot alle kwaad, zoals ons is geleerd (misschien). Dat is de mens ook, maar hij is ook in staat tot het goede, de mens, ieder mens kan de wereld ook een beetje mooier kleuren. De mens (dé – ?) heeft beide in zich, de neiging tot het goede en de neiging tot het kwade. Het is maar de vraag welke neiging je stimuleert.
Wat er bij de farao gebeurt, is de pijnlijke ervaring dat de macht om het kwade te doen als je niet oppast, de neiging heeft de overhand te krijgen. ‘Kwaad is een valstrik die de dader in het ongeluk stort. Langzaam maar zeker verliest hij of zijn zijn vrijheid en wordt niet de meester, maar de slaaf van het kwaad’, schrijft Jonathan Sacks (p. 61). En hij haalt een uitleg aan van een Joodse rabbi: ‘Eerst wordt de kwade neiging een ‘reiziger’ genoemd, dan een ‘gast’, en uiteindelijk een ‘meester’’ (p. 60).

Ik denk dat je deze poëtische wijsheid op allerlei situaties kunt toepassen, in de grote wereld, maar ook in je eigen bestaan. Mensen zijn verantwoordelijke wezens. Het verkeerde doen is geen noodzaak of dwang, het begint met een keuze, maar het kan zomaar een patroon worden, iets wat jou op een gegeven moment gevangen gaat nemen, zo sterk, dat je geen mogelijkheid tot verandering meer kunt zien – de moedeloosheid – of wilt zien – de overmoed.

Nog eenmaal Sacks:
Het geloof dat vrijheid een alles-of-niets-kwestie is – iets wat mensen wel of niet hebben – verblindt ons voor het feit dat er verschillende gradaties van vrijheid zijn. Als onze wil niet wordt geoefend, kwijnt hij weg en sterft. Dan worden we passieve objecten. We zijn dan geen subjecten meer, maar worden meegesleept door de golven van de mode, de grillen van ons verlangen of door een hartstocht die een obsessie wordt” (p. 61-62).

De Veertigdagentijd is bij uitstek een periode om dit soort inzichten te overdenken.
Geloof jij in verandering?
Dat is toch eigenlijk geen vraag meer…

Previous Post Next Post

2 Comments

  • Reply Coronacrisis – Bert Altena 14/03/2020 at 10:45

    […] onze website heb ik een Gebed van de zondag geschreven en de tekst van de Overdenking aangeboden. Je vindt het uiteraard ook op mijn eigen website. De tekst van het gebed geef ik […]

  • Reply Didy Rattink 18/03/2020 at 19:33

    Dank je Bert. De zondagse preek geeft een nieuw moment om na te denken.

  • Leave a Reply