Overdenking

Even in laten trekken, Joh. 9: 1 – 13; 26 – 39

Niet zo lang geleden las ik een interview met de blinde cabaretier Vincent Bijlo.
Hij vertelt daarin dat hij met vrienden in een restaurant was toen daar plotseling het licht uitviel. Dat zorgde voor verwarring bij de gasten. Ik citeer: “Mensen konden niet eens die zaklamp op hun smartphone vinden. Met mij was niks aan de hand. (…) Toen het licht weer aanging, kwamen veel mensen geschrokken naar mij toe. Want ik moest ook in paniek zijn geweest. Terwijl er voor mij niets was veranderd. Ze snappen er niets van. En dat zijn dan mensen die mij ‘beperkt’ noemen.”
En hij vervolgt dan:
“We denken zo in hokjes. Als je echt inclusief wil zijn, vereist dat heel veel empathie, zodat je je helemaal verplaatst in andermans wereld. Zienden doen voor de grap weleens alle lichten uit en dan tasten ze rond in het donker. Maar dát is niet mijn wereld. Voor mij is het nooit donker. Want donker bestaat bij de gratie van licht. En ik zie geen licht.”

Vandaag gaat het over de blindgeborene, vandaar dit begin. Maar zelfs in die neutrale mededeling zit al een addertje onder het gras: Vandaag gaat het over de blindgeborene.

Als je niet oppast, doe je hetzelfde als de mensen in het verhaal van de Bijbel, doe je het zelfde als de tafelgasten van Vincent Bijlo: we vullen het in, we hebben het over iemand, we denken voor de ander. Wanneer laten we hem nu zelf eens aan het woord…?!

Er wordt in het verhaal veel over de blinde gesproken.
Dat begint al meteen, als de leerlingen aan Jezus vragen hoe het komt dat hij blind geboren is. Heeft hij zelf gezondigd, of is het de fout van zijn ouders? Verkeerde vraag, zegt Jezus.

En in plaats van theologische redeneringen op te hangen, spuugt hij in zijn handen, spuugt hij op de grond, strijkt hij met een modderpapje over de ogen van de blinde en zegt: even in laten trekken, dan schoonwassen in het badhuis van Siloam, en dan zul je het wel zien…

Jezus doet er wat aan. Hij ziet de blinde man staan. Dat is zelfs het allereerst wat er in het verhaal wordt gezegd. “In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was.” In die ene zin zit al heel veel.

Op zich zou dit één van de genezingsverhalen kunnen zijn, zoals we die in veel evangeliën vinden. Maar in het evangelie van Johannes komt er van alles bij, wordt het een heel ingewikkeld verhaal:

Eerst zijn er de buren en de mensen die hem kennen als bedelaar. Ze geloven hun eigen ogen niet. Is dat niet die blindeman?
De farizeeën komen er bij. Die vinden er ook wat van. Ze ondervragen hem, ‘de man die blind geweest was’, staat er. Alsof ze het niet kunnen verdragen dat hij nu kan zien. Dat hij genezen is door Jezus, op wie ze het hebben gemunt.
Een blinde die weer kan zien, dat interesseert hen niet. Ze feliciteren hem niet, ze kunnen niet blij voor hem zijn. Ze zijn alleen maar geïrriteerd. Ze hebben hem nodig, om inlichtingen over Jezus in te winnen. Ze halen er zelfs zijn ouders bij. Dat stukje hebben we overgeslagen. Maar die willen hun vingers er niet aan branden. ‘Vraag het hem zelf’, zeggen ze tegen de farizeeën. ‘Hij is oud en wijs genoeg’.

Er zit heel veel in dit verhaal.

Je kunt de nadruk leggen op het wonder.
Hij die de blinden weer liet zien, hun ogen kleur liet ondervinden
Lied 534, we zullen het straks zingen. En dan gaat dat vers verder:
Hij die de blinden weer liet zien, … is zelf het licht (…), ons levenslicht, de Zoon van God.

Dat is een tweede betekenis die in dit verhaal schuilt.
De genezing van de blindgeborene is het bewijs van de woorden die Jezus hier zelf gebruikt: Ik ben het licht voor de wereld. Eén van die machtige Ik ben-uitspraken uit dit evangelie.
Dan krijgt het verhaal ook een symbolische betekenis die verder reikt dan alleen deze ene situatie. Zoals in dat vers waarmee we zijn geëindigd, als Jezus tegen de man zegt (en over zijn hoofd tegen ons): “Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden” (vers 39).

Je kunt de nadruk leggen op het conflict met de farizeeën. Of dat precies zo is gegaan, of dat dit achteraf is aangedikt – het is deel van de intrige in het evangelie, het is een element dat past in deze tijd op weg naar Pasen: de tegenstand die steeds sterker wordt. Vlak hiervoor is Jezus ook al in conflict met de joodse schriftgeleerden en dreigen ze hem te stenigen (8: 59). Jezus zelf lijkt er op te zinspelen, als hij zegt: ‘Zolang het dag is, moeten we het werk doen van de Hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen’ (vers 4).
Het gaat hierna alleen maar van kwaad tot erger, en wij weten natuurlijk al dat het erop uitdraait dat Jezus gevangen wordt genomen, veroordeeld en vermoord.

Dat zijn allemaal aspecten van dit verhaal:
het wonder van de genezing; de symboliek van het licht, van ziende blind zijn en omgekeerd; de groeiende tegenstand, de dreigende nacht – het donker.

Allemaal waar.

Maar vandaag zou ik willen zeggen: laten we die man om wie het allemaal begonnen is nu eens zelf aan het woord. Wat vindt die blindgeborene er eigenlijk zelf van? Kunnen wij ons verplaatsen in zijn wereld, in zijn beleving? Denk ook nog even aan die opmerking van Vincent Bijlo waarmee we begonnen.

Als je op die manier dicht bij de tekst blijft, dan kun je er een paar dingen van zeggen. In alle voorzichtigheid – want voor je het weet ben je weer aan het invullen voor een ander.

Wat allereerst opvalt is de nuchtere, haast laconieke toon van zijn reactie.
Je zou denken, er is een wereld voor hem opengegaan, een wereld van verschil.
Je zou denken, hij is dol van enthousiasme, wil niks liever dicht bij Jezus zijn.
Maar dat is niet wat we horen.
Als ze vragen wat er gebeurd is, vertelt hij laconiek hoe het gegaan is. Als ze vragen waar die man is die hem genezen heeft, haalt hij zijn schouders op: ‘dat weet ik niet’.
Hetzelfde als hij vervolgens door de farizeeën wordt ondervraagd.
Het lijkt hem ook niet bijzonder te interesseren. Het enige dat hij weet en dat van belang is: ‘ik was blind en nu kan ik zien’. Dat herhaalt hij een paar maal. Dat is alles wat voor hem telt. ‘Hij heeft mijn ogen geopend’.

Wat verder opvalt, is meteen het laatste dat we van de beste man zelf horen, aan het einde van het verhaal, als het nota bene Jezus zelf is die hem weer opzoekt (niet omgekeerd). Jezus vraagt of hij gelooft in de Mensenzoon. Weer is zijn eerste reactie laconiek: wie mag dat wel niet zijn…
‘Je hebt hem gezien, hij staat voor je neus, hij die nu met je spreekt’ – ik ben het.
En dan is er de overgave van het geloof, hij knielt neer voor zijn Heer en Heiland.

Ik geloof, Heer.

Dat zijn de famous last words van deze naamloos gebleven man uit het evangelie.
Dat is wat hij er uiteindelijk zelf van vindt. Wat hij zelf vindt. Nu hij gevonden is.
Hij is de enige in het hele, lange, verhaal, die tot geloof komt.
Niet de leerlingen, niet de buren, niet zijn eigen familie, niet de farizeeën.
Alleen hij, de man die door Jezus werd gezien en gevonden.

In zijn voorbijgaan in deze wereld ziet Jezus. De mens in nood. De mens in blindheid gevangen.
Aan deze ene mens moet zichtbaar worden wat zijn missie is. Zo zegt Jezus dat al helemaal aan het begin. Geen theorie over de oorzaak van zijn blindheid, maar een strategie om er iets aan te doen. ‘Gods werk moet door hem zichtbaar worden’ (vers 3).

Aan deze ene man wordt exemplarisch duidelijk waar het God om te doen is.
Hij opent ons de ogen, voor waar het werkelijk om gaat. Dat is: de weg van Jezus. Het licht in de duisternis. Gods glorie in deze wereld. Leven uit de dood.

Dat is niet te geloven.
Dat moet je zien…

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply