Overdenking

Einde en begin (oudjaar 2024)

In 1817 werd er vanwege de toenmalige synode van de Nederlandse Hervormde Kerk een algemeen rondschrijven naar de gemeenten gezonden waarin werd bepaald dat men voortaan het oude jaar ‘godsdienstig besluiten’ zou.
Ik weet niet hoe gezagsgetrouw men hier met synodebepalingen is geweest, of er in de afgelopen tweehonderd jaar altijd oudejaarsdiensten zijn geweest. Maar het zou zo maar eens kunnen dat het vanavond de laatste keer is. Want de kerkenraad besluit binnenkort over de toekomst van de oudejaarsdiensten en dat hangt mede af van de opkomst dit jaar.

Tegen een aparte dienst op oudjaar zijn ook altijd bezwaren geweest.
Oudjaar is geen dag op de christelijke kalender. Dat is het eerste bezwaar. Al onze zondagen en feestdagen uiteraard, worden bepaald door de eigen kalender van het kerkelijk jaar, de jaarkring van de Christusfeesten. Oudjaar heeft daar niets mee te maken, is met andere woorden geen liturgisch moment. Dat men daar 200 jaar geleden voor heeft gekozen, zegt meer over de burgerlijke cultuur van die dagen.
Daarmee hangt het tweede bezwaar samen. Met oudjaar dreig je mee te gaan doen met een valse sentimentaliteit, met algemene gevoelens die van een religieus sausje worden voorzien. Uren, dagen, maanden vliegen als een schaduw heen. Maar dat is geen levensgevoel voor oudjaar, maar voor iedere dag. Een christen leeft met de dag, en het wisselen van het kalenderblaadje van 31 december naar 1 januari is niet anders dan die op elke willekeurige andere dag.

Nou ja, ik herken de bezwaren, maar ik deel ze niet volledig. Net als u, want anders had u hier niet gezeten.

Het is niet verkeerd om op de laatste avond van het kalenderjaar bij elkaar te komen. Om met elkaar stil te staan bij het wisselen van de tijd en van de tijden, en ons te bezinnen op het blijvende in alle wisselingen: Gods trouw, van dag tot dag.
Natuurlijk geldt dat iedere dag en vieren we dat op een bepaalde manier iedere zondag. Maar op de laatste avond van het jaar krijgt dat toch een andere achtergrond. En ja, dan komt er iets van het sentimentele bij, alleen al dat je weer eens op een avond naar de kerk kunt. Maar wat is daar verkeerd aan? Als je het je bewust bent, kun je best nuchter met je sentimentaliteit leren omgaan, dunkt me. Ook dat mag zijn plaats hebben.

De Bijbel getuigt van Gods trouw. Die is er van dag tot dag.
De valse sentimentaliteit is er, als je de tijd van mensen, onze dagelijkse beslommeringen, de gebeurtenissen van een afgelopen jaar – als je dat tegenover de zogenaamde eeuwigheid van God zet. Maar dat is niet hoe tijd en eeuwigheid op elkaar betrokken zijn. De eeuwige God is niet tijdloos. Hij beweegt zich met de mensen mee in hun tijd.

Het wonder van het geloof is nu juist, dat de eeuwige God met ons meegaat in de tijd, van dag tot dag. God is niet eeuwig in de zin van onveranderlijk, maar het is omgekeerd: eeuwig is Hij ons nabij, iedere dag opnieuw. Het is niet zo, dat wij leven met alle wisselingen van de tijd en dat God daar buitenstaat. Tenminste iets dat niet verandert?! Nee, God is God als de altijd Nabije, die met ons meetrekt, in en door de wisselvalligheden en wederwaardigheden van het leven.

In de tekst uit Jesaja 51 horen we een godsspraak van de profeet, ‘zo spreekt de Heer’ bij monde van Jesaja.
‘Kijk naar Abraham, jullie vader,
kijk naar Sara, die jullie heeft gebaard’

Dáár is het naar bijbels besef begonnen. Met de roeping van Abram, of met Abram die de roep heeft gehoord en op weg is gegaan. Die als eerste geloofde in een God die met hem meetrekt, met een belofte die ons vooruit stuwt.
Als in de Bijbel aan Abraham en Sara wordt herinnerd, gaat het altijd om dat begin, dat principe van goddelijke nabijheid en verbondstrouw. De onlosmakelijke verwevenheid tussen God en mensen.
Als het verbond tussen God en Abram wordt gesloten (Gen. 17) dan klinkt het:
‘Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: Ik zal jouw God zijn en die van jouw nakomelingen”.

God is getrouw.
In de tekst van Jesaja wordt dat op een troostende manier bevestigd:
‘Kijk omhoog naar de hemel,
kijk naar de aarde beneden:
al vervliegt de hemel als rook,
al valt de aarde uiteen als een oud gewaad
en sterven haar bewoners als muggen,
de redding die Ik breng
(zo spreekt de Heer), zal voor altijd blijven,
mijn gerechtigheid kent geen einde’

En even verderop:
‘Mijn gerechtigheid zal voor altijd blijven,
de redding die Ik breng, duurt van geslacht tot geslacht.’

In de kern is dat het enige wat de kerk op Oudjaarsavond heeft te verkondigen.
In de kern is dat het enige wat de kerk, op welke dag of avond dan ook, heeft te verkondigen:
God is getrouw.

Nu had ik voor vanavond ook een gedicht meegenomen.
Dat leek me in de voorbereiding een goed idee. Nog steeds wel, al aarzel ik nu ook wat.

Het is helemaal geen christelijk gedicht, of zo, als er al zoiets bestaat als christelijke poëzie. Ik denk het eigenlijk niet.

Het is een gedicht van Wislawa Szymborska, ik hoop maar dat die naam u iets zegt. Poolse. Nobelprijswinnaar voor literatuur in 1996. Ze overleed in 2012 op 88-jarige leeftijd.
Een enkele mijmering bij deze tekst:

Haar gedichten zijn van een bedrieglijke eenvoud.
Ze zijn vaak verrassend vanwege het gekozen perspectief.

‘Na elke oorlog / moet iemand opruimen.
Min of meer netjes / wordt het tenslotte niet vanzelf.’

En je ziet de beelden van de ontstellende verwoesting die de huidige oorlogen aanrichten.
In Oekraïne. In Gaza. De puinhopen, en dan gaat het over schade aan gebouwen, ziekenhuizen, scholen, woonwijken. Wat met de schade aan mensenlevens, dood of levend?

‘Fotogeniek is het niet / en het kost jaren.
Alle camera’s zijn al / naar een andere oorlog.’

Het heeft iets ontnuchterends, zo’n haast terloopse constatering.
De waan van de dag – de last van de geschiedenis, die mensen die het treft met zich meedragen een leven lang, soms doorgeven aan een volgende generatie.

‘Maar om hen heen / duiken al gauw lieden op / die het begint te vervelen.’

‘Zij die wisten / waarom het hier ging / moeten wijken voor hen / die weinig weten.
En minder dan weinig. / En tenslotte zo goed als niets.’

Nou, u neemt dat gedicht maar mee, en misschien hebt u er iets aan.
Ik kan alleen maar zeggen waarom dit mij zo raakt.

De ingehouden toon.
Het relativerende, al is dat niet het goede woord.
Op een bepaalde manier doet deze ogenschijnlijk eenvoudige tekst wat alle goede literatuur doet. Het verzoent je met het bestaan.

Iemand anders zei van haar poëzie: “Ondanks alle treurnis biedt deze dichter toch een vorm van troost’ (Piet Gerbrandy, De Groene Amsterdammer 9-2-2012). Daar sluit ik me graag bij aan.

‘In het gras, dat oorzaak / en gevolg overwoekert, / moet iemand liggen die / met een aar tussen zijn tanden / lui naar de wolken gaapt’.

En dan keren we tenslotte weer terug naar de godswoorden van de profeet:

Kijk omhoog naar de hemel,
kijk naar de aarde beneden:
al vervliegt de hemel als rook,
al valt de aarde uiteen als een oud gewaad
en sterven haar bewoners als muggen,
de redding die Ik breng, zal voor altijd blijven,
mijn gerechtigheid kent geen einde’
(Jes. 51: 6).

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply