Overdenking

Een vriendelijke glimlach, Num. 6: 22 – 27

We wensen elkaar voor het nieuwe jaar veel heil en zegen!
Maar wat zeggen we dan eigenlijk?

Vandaag gaat het over dat woord ‘zegen’, dat zo’n typische bijbelse en kerkelijke klank heeft. De zegen waarmee we elke kerkelijke viering afsluiten. Wegzending en Zegen, daar zal ik ook nog iets over zeggen.
De zegen zoals die in de tekst uit het boek Numeri voorkomt, de priesterzegen of ook wel de Aäronitische zegen genoemd, want het zijn priester Aäron en zijn zonen, die de opdracht krijgen om deze zegen over het volk uit te spreken.

Wat is dat eigenlijk, zegen?
Dat het je goed gaat? Dat je voorspoed kent, rijkdom vergaart, dat het je voor de wind gaat, financieel en materieel?

Ja. Dat is zo.
Dat verrast u misschien. We zijn vaak geneigd te denken dat het bij de zegen van God om meer verheven, geestelijke zaken gaat. Nou ja, om gezondheid en welzijn, dat wel natuurlijk, maar niet om materiële welvaart. En toch, goed Israëlitisch, moet je als eerste zeggen dat zegen betekent materiële zegen. Dat beweert rabbijn Jonathan Sacks, aan wie ik het nodige ontleen.
Van deze voormalige opperrabbijn van Engeland, die twee jaar geleden – correctie drie jaar – overleed, zijn de laatste jaren de commentaren op de Tora-teksten in het Nederlands verschenen.

Sacks schrijft: “In tegenstelling tot veel andere religies, waarin armoede, ascese of andere vormen van zelfverloochening belangrijk zijn, is de wereld in het jodendom fundamenteel goed, omdat het Gods schepping is. Religie is niet iets van een andere wereld of gericht tegen de wereld. Juist in de materiële wereld zijn Gods zegeningen te vinden”.

Zegen is, voorspoed. Voldoende te eten en te drinken, voor jou en je vee, goede opbrengsten van het land, volle schuren, een wijnpers die overstroomt en zo voort, in de beelden die passen bij de agrarische cultuur van die tijd.
Als je het goed hebt, hoef je je daar niet voor te schamen – dat zit er bij ons soms diep in, maar dat is meer een christelijk idee. Nee, als je het goed hebt, is dat reden voor dankbaarheid. Dan ervaar je Gods zegen. Zijn bescherming.

Nu is de paradox bij ons mensen vaak, dat wanneer we de meeste reden hebben om God te danken we dat vaak het minste doen. We denken aan God, in tijden van crisis in plaats van in tijden van welvaart en vrede. Nood leert bidden, zegt het spreekwoord, en dat is zo, maar het is ook iets armetierigs. Alsof we dan God nodig hebben.

Ergens anders in Tora staat de volgende aanwijzing:
‘Straks brengt de HEER, uw God, u naar een goed land, een land van beken, bronnen en waterstromen (…) een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten … Wanneer u daar volop te eten hebt, dank de HEER, uw God …. Zorg ervoor dat u Hem niet vergeet …. wanneer u volop te eten hebt en mooi huizen bouwt om in te wonen, wanneer u steeds meer runderen, schapen en geiten krijgt, … wanneer uw hele bezit toeneemt, mag u daardoor niet hoogmoedig worden en de HEER, uw God, niet vergeten (Deut. 8: 7 – 14).

Zegen is materiële zegen, maar de paradox is dat het materiële je juist van het wezenlijke in het leven af kan leiden. Het kan een sta in de weg worden.
Ook daarvan vertelt de Bijbel tal van voorbeelden, zeker ook in het evangelie. Waar rijkdom mensen in de weg zit, om werkelijk mens te zijn.
En dat is iets wat we in onze maatschappij volop om ons heen zien. Wij leven nu in een cultuur en in een economisch systeem, waarin hebzucht juist wordt aangemoedigd. We moeten consumeren en de economie moet groeien. Steeds meer en steeds beter. Het is lastig om je daarvan los te maken. Ook dat is een paradox, een innerlijke tegenstrijdigheid. Hoewel we tegelijkertijd de kwalijke gevolgen van dat systeem overal om ons heen zien. Mensen die worden vermalen in de ratrace, burn-out onder jongeren, een leefomgeving die overal in de wereld steeds meer onder druk staat. Hoewel de alarmbellen rinkelen, is het lastig om echt andere keuzes te maken, blijkt steeds maar weer.

Zegen is niet, alles eruit willen halen wat er in zit. Het is verbonden met dat woord dankbaarheid.
Moge de Heer u zegenen en u behoeden. Volgens rabbijn Sacks is dat laatste bedoeld als: u behoeden tegen zegen die verandert in vloek, als het materiële je gaat obsederen, als mensen alleen maar aan zichzelf denken en doof en blind worden voor de nood van de ander.

Dat is de eerste zegenspreuk.
Er zijn er drie.
In het Hebreeuwse origineel zijn ze kunstig gestructureerd, u weet dat wellicht.
De eerste regel heeft drie woorden; de tweede vijf en de derde zeven.
Net zo precies is het aantal letters: de eerste regel telt vijftien letters, de tweede twintig en de derde vijfentwintig, of te wel: drie x vijf; vier x vijf en vijf x vijf.

Het is een oude tekst, deze priesterzegen. Door de vrome joden wordt deze zegen aan het begin van de dag in het morgengebed en aan het einde van de dag voor het slapengaan, opgezegd. En ook wel aan het begin van de sabbat of over de bruid en de bruidegom bij het huwelijk.
Vijftien woorden van een bijzondere schoonheid.

De tweede regel is in onze taal: Moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn.
Ik geef graag weer de uitleg van Jonathan Sacks door, mooier kan ik het niet zeggen:
“Genade is de eigenschap die in anderen altijd het beste ziet en voor anderen steeds het beste zoekt. Het is een combinatie van zachtmoedigheid en vrijgevigheid. ‘Moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen’, betekent: moge Gods aanwezigheid in jou te zien zijn. Dat Hij een zichtbaar spoor van zijn wezen mag achterlaten op het gelaat dat je anderen laat zien. Hoe is die aanwezigheid te herkennen? Ze licht niet op in strengheid, terughoudendheid of ernst, maar in een vriendelijke glimlach … Dat is genade.”

En de derde zegenbede is, moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.

Sacks noemt het in figuurlijke zin ‘oogcontact met God maken’, dat is mooi gezegd.
Hij stelt dat we om vrede naar de wereld te kunnen brengen, eerst vrede met onszelf moeten hebben en daarvoor is nodig dat je weet dat er onvoorwaardelijk van je gehouden wordt. Dat is onder mensen zeldzaam. Want onder mensen word je gewaardeerd om wat je hen kunt geven. Er is altijd eigenbelang in het geding. Maar God “houdt van ons zoals we zijn en om wat ze zouden kunnen worden. Hij houdt van het goede in ons”, schrijft de rabbijn, ‘niet van het succesvolle, overtuigende of charismatische. Hij negeert het beeld dat we proberen uit te stralen, omdat Hij ons innerlijk kent. Hij is de stem in ons die zegt: ‘Bij Mij hoef je niet te doen alsof. Ik ken je. Ik kende je al voordat je geboren werd. Ik ken je omdat Ik je heb gemaakt, en Ik heb je gemaakt omdat Ik je nodig heb – of preciezer gezegd, omdat de wereld je nodig heeft. Er is een taak die alleen jij kunt doen. Wees daarom sterk en doe het.”

En dat brengt me tegen het einde van deze overdenking, bij wat ik in het begin al aankondigde. Dat ik ook iets wil zeggen over wat we gewend zijn te noemen: wegzending en zegen.

Toen ik in het afgelopen jaar met een ouder stel hun huwelijksviering voorbereidde, waarbij één van de partners geen kerkelijke achtergrond heeft, werd ik me er weer van bewust dat dit soms onaardig over kan komen. Wegzending. Alsof je de klas uit wordt gestuurd. Ga maar een briefje halen.

Nou, zo is het natuurlijk niet bedoeld.
Maar het is wel zo dat we aan het einde van de viering in de kerk worden weggestuurd, de wereld ingezonden. Soms zeg ik het ook zo, de dienst hier is ten einde, nu begint onze dienst in de wereld.

Of, neem van hieruit mee… en vul het dan maar in. Het licht, de inspiratie,  geloof, hoop en liefde. Al de goede dingen die we in de kerk ontvangen, die je sterk maken, die je moed geven om het leven aan te vatten, om een nieuw jaar aan te vangen zeggen we vandaag. Neem van hieruit mee, wees gezegend en wees tot een zegen.

Er is een taak die jij alleen kunt doen.

Een allerlaatste gedachte die ik tegenkwam in het rijke artikel van Jonathan Sacks is, dat we bij de zegen niet bidden of God mij iets wil geven, maar ons.
In de liturgie, het samen vieren, zit gemeenschapszin.
Hij verbindt dat met het joodse volk, maar het geldt evengoed voor de christelijke gemeenschap, voor ons als kerkelijke gemeente.

“Bescherming, genade en vrede zijn Gods zegeningen, voor heel het volk.
Het joodse volk vroeg niet om rijkdom of macht. Ze hebben nooit een imperium willen vestigen, de wereld willen veroveren of bekeren. Ze vroegen om bescherming, om zonder angst trouw aan zichzelf te mogen leven; om genade, het vermogen om het goede in anderen te bewerken; en vrede, die volheid van zijn, waarin ieder van zijn of haar individuele gaven kan delen voor het algemeen welzijn. Dat is waar onze voorouders voor hebben gebeden en het is nog steeds alles wat we nodig hebben.”

Daarom, veel heil en zegen in het nieuwe jaar! AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply