Overdenking

Des Keizers baard, Matteüs 22, 15-22

Er zijn uitspraken van Jezus, die spreekwoordelijk zijn geworden.
Die van vandaag hoort daarbij.
Geef de keizer wat des keizers is.

We weten nu waar het vandaan komt. Uit het debat dat Jezus met enkele Schriftgeleerden heeft, die bij hem komen om hem, zoals er staat, met een uitspraak in de val te lokken. Dat lukt dus mooi niet.
Ze vragen Jezus wat hij ervan vindt: is het toegestaan om belasting te betalen aan de keizer van Rome – aan de vreemde mogendheid dus, de bezetter; wat vindt u: mag dat wel of mag dat niet?
Als Jezus ja zegt, dan zal hij daarmee niet populair worden bij het gewone volk, dat zucht onder die Romeinse belastingen en er alles aan doet om daar onder uit te komen.
Zegt hij nee, dan kunnen diezelfde Schriftgeleerden Jezus gemakkelijk verdacht maken bij de Romeinse bezetter. Sommigen van hun werken daar als het zo uitkomt, al prima mee samen.

PRINTVERSIE

Maar Jezus doorziet hun opzet. Hij redt zich eruit, met die befaamd geworden uitspraak. Geef de keizer wat van de keizer is… Maar wat bedoelt hij daar nu precies mee?

Het is wel vaker zo, dat uitspraken van Jezus, zeker als ze spreekwoordelijk geworden zijn, je bekend voorkomen, maar als je er even over nadenkt, weten we dan wel precies wat hij er mee bedoelt?

Je kunt zeggen: Jezus trapt niet in de valkuil. Hij scheidt keurig kerk en staat, geloof en politiek.
In beide moet je aan je plichten voldoen. Geef de keizer wat van de keizer is. Op het belastinggeld staat immers zijn naam en beeltenis. Belasting betalen, niemand doet het graag – maar dat is nu eenmaal niet anders. Leuker kunnen we het niet voor u maken. Dat is je burgerplicht.
Daarnaast, lijkt de uitspraak van Jezus te veronderstellen, heb je je plichten als gelovige. Geef God wat God toebehoort. Want dat is het vervolg van die bekende uitspraak. We kennen vooral het eerste deel, maar je moet beide benadrukken. Geef de keizer wat van de keizer is, en geef aan God wat God toebehoort.

De meeste uitleggers maken daarbij ook nog een ander onderscheid.
Het is niet zozeer dat Jezus keurig die beide verantwoordelijkheden van elkaar scheidt. Hij brengt er ook een rangorde in aan.
Volgens sommigen zit er een bepaalde ironie in het antwoord van Jezus. Nu is ironie niet altijd meteen te herkennen, maar het zou goed kunnen. Het past wel bij de sfeer die wordt getekend, die van proberen elkaar te slim af te zijn. De valstrik die voor Jezus wordt gespannen en de handigheid waarmee hij dat doorziet en door-prikt.
Dan is Jezus’ antwoord naar de stijlfiguur, van het mindere naar het meerdere.
Als je al de keizer geeft wat hem toebehoort, hoeveel te meer …. dien je aan God te geven wat God toebehoort.
Geef die keizer dat geld als hij daar zo tuk op is, maar belangrijker: Geef God wat aan God toekomt.
Zo zou dan de onderliggende ironie door kunnen klinken.

Je kunt je er iets bij voorstellen. Zeker als we weten hoe kritisch Jezus vaak is als het om zaken van geld en kapitaal gaat. Kort hiervoor is nota bene verteld hoe hij de tempel heeft schoongeveegd en alle handelaars en geldwisselaars weg heeft gejaagd – Mijn huis moet een huis van gebed zijn, geen rovershol (Mat. 21: 13). Kortom, die ironische toon over het geld voor de keizer, past in het plaatje.
Maar dan is nog niet duidelijk wat dat laatste dan inhoudt? God geven wat God toekomt. Wat is daarmee bedoeld?

Misschien is het, om hier een antwoord op te vinden, nodig een andere laag in dit korte verhaal te ontdekken. Dan steken we nog een spade dieper af. Het heeft te maken met een vraag, die niet letterlijk wordt gesteld in dit fragment, maar die er als het ware onder ligt.

In een meer algemene zin, gaat het om de vraag wat wij met ons geld doen. Belasting betalen betekent een deel van jouw geld afstaan, voor de machthebber (de keizer), voor het algemeen belang – alles wat de overheid voor ons regelt, wat we niet zelf kunnen doen – infrastructuur, defensie, uitkeringssysteem enzovoort. Wat doe je met je geld? Waar geef je het aan uit, waar geef je het aan weg.
Vandaar die eeuwige discussies – in de politieke arena, die is daarvoor bedoeld – over de besteding van het belastinggeld; vandaar ook de eeuwige verontwaardiging over wat “ze” allemaal doen met “mijn belastingcenten”, en zo voort. We leven in een tijd dat het vuurtje van de verontwaardiging wel heel gemakkelijk wordt aangestoken. Maar dat terzijde.

Nu heb ik lang geleden, van een Zuid-Afrikaanse theoloog, het volgende geleerd: Het belangrijkste is niet dat je je afvraagt wat je met je geld doet, maar dat je stil staat bij de vraag hoe je aan je geld komt? Dat is de echte economische kwestie, juist ook vanuit een gelovig perspectief.
In onze economie is belasting een soort herverdelingsmechanisme; een sturingsmiddel in het economisch verkeer om via de overheid geld eerlijker te verdelen. Maar de echte economische vragen gaan niet over herverdelingskwesties, maar over de vraag hoe geld of winst verworven wordt.
Hoe komen wij aan ons geld? Is dat eerlijk verdiend, en wat is dat dan precies. Is dat geld iets waar jij recht op hebt, moreel, maatschappelijk gezien? Is dat dan ‘jouw’ geld, en in hoeverre? Is ieder rendement dat je kunt halen, ook een gerechtvaardigde winst? Of is er dan altijd iemand anders de partij die het verlies betaalt?

Dat zijn ingewikkelde vragen. Te ingewikkeld voor een eenvoudige dominee of voor een doorsnee preek. Maar ingewikkeld, kan ook een ander woord zijn voor ‘lastig’ en zelfs voor ‘ongemakkelijk’. Toch ben ik die wijze les van die Zuid-Afrikaanse theoloog nooit vergeten. Juist die lastige vragen, steken dieper, gaan over de echt fundamentele kwesties en keuzes van geloof en leven.

Het wil mij voorkomen, dat in die befaamde uitspraak van Jezus, in dat tweede deel dat dus de nadruk moet krijgen, dat daarin dit soort vragen en kwesties voor onze tijd besloten liggen.
‘Geef de keizer wat de keizer graag wil hebben, maar geef God wat God toebehoort’.

Dat laatste – wat God toebehoort – zijn niet vrome gebeden en heilige offeranden. Daar heeft onze God, de God van Israël, geen belang bij. “Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek”, zegt hij bij monde van de profeet (Amos 5: 24).
Is dat misschien: God geven wat Hem toebehoort?

De Schriftgeleerden zijn verbaasd door Jezus’ antwoord. Ze lieten hem staan en gingen weg, staat er. Ze lijken er niet goed raad mee te weten.
Wij wel?

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply Jacob 18/10/2020 at 15:25

    Over belasting en inkomen. Rutger Bregmam schrijft in één van zijn boeken over onverdiend inkomen. Dat is rendement uit bezit, erfenissen etc. Dat waar je weinig tot niets voor hebt hoeven doen. Juist de belasting die dáárover betaald moet worden roept de meeste weerstand op.

  • Leave a Reply