Overdenking

Denk niet te klein, Joh. 3: 22- 30

‘Let maar niet op mij’. Sommige mensen hebben dat als het ware op hun voorhoofd geschreven. Misschien kent u wel zo iemand.
Of misschien rekent u zichzelf daar toe…
Als dat zo is, bent u vast geen marktkoopman, of predikant. Want dat zijn nu typisch mensen die er geen moeite mee hebben vooraan te staan en hun stem te verheffen.

‘Let maar niet op mij’.
Ik ben niet belangrijk. Nee, die na mij komt, die is veel belangrijker. Op hem moet je letten.
Het lijkt erop dat Johannes de Doper dat zegt.
Let maar niet op mij. Nee, bij hem moet je zijn. ‘Hij moet groter worden en ik kleiner’, zegt Johannes als hij wijst naar Jezus.
Al eerder heeft hij in dit evangelie van hem getuigd. Zie, het lam van God.
Nu bevestigt hij opnieuw: ik ben de messias niet, ik ben slechts voor hem uitgezonden.
Johannes in een ondergeschikte rol. Hij is de aangever, en Jezus maakt straks het verhaal af…

Is dat zo?
Nou ja, zo staat het er. Maar er zijn wel een paar redenen om daaraan te twijfelen. Niet alleen of Johannes werkelijk zo onderdanig is, als hier wordt geschetst. Maar belangrijker nog, en dan komen we zelf ook in het vizier, of het werkelijk zo moet zijn als in dat laatste vers wordt uitgedrukt: hij moet groter worden en ik kleiner. De vraag is dan, of God of Jezus groter wordt als wij ons klein maken. Klopt dat wel?

Maar eerst even over Johannes en Jezus.
Zonder al te veel op de details in te gaan, is het toch wel goed om er op te wijzen dat hier in dit vierde evangelie de verhoudingen tussen beide wat anders liggen dan in de andere evangeliën. Een van de opmerkelijke dingen is bijvoorbeeld dat hier wordt verteld dat ook Jezus leerlingen doopt. Dat staat hier, maar een hoofdstuk verderop wordt dat in een tussenzin weer ontkend – waarschijnlijk later toegevoegd. Al vroeg worstelde men met dit probleem.
In dit evangelie wordt Jezus zelf niet gedoopt door Johannes. Jezus doopt zelf, daar horen we verder nergens vermeld.

De verhouding tussen beiden ligt anders dan in de andere evangeliën. Een verklaring daarvoor is waarschijnlijk dat er in de vroege kerk een stroming was die zich richtte op het onderricht en de figuur van Johannes de Doper. Die concurreerde met de volgelingen van Jezus. Al vanaf het begin van de christelijke beweging waren er verschillende stromingen. Die van Jezus heeft gewonnen, zou je kunnen zeggen, en in het evangelie van Johannes (beetje verwarrend dezelfde naam) vind je nog sporen van die ‘kerkstrijd’. Johannes wordt overdreven onderdanig weergegeven. Alle licht moet natuurlijk op Jezus vallen. Johannes wordt dus nadrukkelijk de mindere van Jezus gemaakt.
In de bekende verhalen van het Lucasevangelie, met moeder Maria en tante Elisabet, gaan de verhalen over Johannes en Jezus als het ware  gelijk op.
Hier moet Johannes steeds maar zeggen, dat het niet om hem gaat.
‘Let maar niet op mij’.

Maar zou hij dat werkelijk gezegd hebben?
Is hij, profeet van godswege, op zijn mondje gevallen? Ik geloof er niks van.
Als een marktkoopman roept Johannes de mensen toe, zich te bekeren, zich te richten op het rijk van God. Hij is niet geroepen voor een rol op de achtergrond. Hij is predikant, prediker. Hij heeft een boodschap en hij heeft een missie en daar past niet bij dat hij zich onzichtbaar zou maken.

We zullen nooit precies weten hoe het werkelijk is geweest.
Dat is ook niet het belangrijkste, dunkt mij.

Hoe het ook geweest is, er is ook een inhoudelijke reden om te twijfelen aan dat woord: hij moet groter worden en ik kleiner.
Ik zei het al in het begin. Het kan een teken van gezonde bescheidenheid zijn, zeker, maar het kan ook klinken als een soort onderdanigheid die niet nodig is, die niet gezond is en ook niet gelovig.

God wordt er niet groter van als ik mij klein maak.
De grap is nu juist, dat het andersom is.
God maakt zich klein, opdat wij groot kunnen worden.

En dan zijn we bij waar het in de Advent om gaat.
We overdenken het wonder van het kerstverhaal, wij verwachten de komst des Heren, om het met de woorden uit een bekend adventslied te zeggen.
En hoe komt de Heer in onze wereld?
In de gestalte van een kind. Klein en onmachtig en geheel afhankelijk van de zorg en liefde van anderen.

Nou zal een slimmerik misschien opmerken dat we dát overbekende Kerstverhaal nu juist níet in dit evangelie van Johannes vinden. Hier geen geboorteverhaal, hier geen Kerstromantiek, maar een plechtig maar wat stroef begin, over het Woord dat bij God was, dat mens is geworden en dat in ons midden heeft gewoond, vol van genade en waarheid – ik citeer uit het eerste hoofdstuk – en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. Van Hem getuigde Johannes (…): ‘Die na mij komt is meer dan ik’. Kijk, daar heb je het weer. Johannes in de onderdanige rol. Het accent valt op de grootheid van de Zoon. Jezus is in het vierde evangelie nergens kind. Hij staat er meteen, in volle hemelse glorie. Dus hoezo, maakt God zich klein?

Nou, dan moet je misschien toch even verder lezen in dit wonderlijke vierde evangelie.

‘Hij moet groter worden en ik kleiner’, zegt Johannes.
Maar straks, als Jezus met zijn vrienden is, en als het op het einde aangaat, dan zal hij iets bijzonders doen. Iets wat ook alleen maar hier wordt verteld. Dan zal hij als laatste teken een voorbeeld stellen, door één voor één de voeten van zijn leerlingen te wassen. Als teken van uiterste dienstbaarheid en goddelijke bescheidenheid, goddelijke liefde. Hij maakt zich klein, hij doet het slavenwerk, hij neemt de gestalte aan van een dienstknecht (Fil 2), en hij maakt zich geheel en al dienstbaar aan de anderen, aan ons, alzo lief heeft God de wereld gehad…

Het is dit verhaal dat nota bene wordt verteld op de plaats waar andere evangelisten het laatste avondmaal vermelden. Dat geeft te denken.

God maakt zich klein, opdat wij groot zouden worden.
‘Hij wordt een knecht en ik een heer / wat win ik veel daarbij’, regel uit een kerstlied.
Dat is het evangelie in een notendop. Gods grootheid is niet onze kleinheid, maar dat Hij, dat zijn liefde, ons groot maakt, levend, bevrijd.
En het is precies het omgekeerde van wat Johannes hier aan het begin in de mond wordt gelegd.

Let maar niet op mij. Het gaat niet om mij. Ik ben niet belangrijk.
Nou, voor Jezus dus wel.
Iedereen doet er toe. Ook jij. De hele wereld heeft God liefgehad en voor ons allen heeft Hij ons de Zoon gegeven, het kind ons geboren.

Waar mensen onnodig zichzelf naar beneden halen; waar anderen andere mensen naar beneden halen – dat is nog kwalijker – daar mag dit evangelie klinken.
Je doet er toe, in Gods ogen.
Je hoeft niet klein te zijn of klein van jezelf te denken. God ziet je al lang met welbehagen aan (Pred.).

Advent is ook, dat wonder ontdekken en waar laten zijn en tot je door laten dringen.
Dat is toch het wonder van Kerst?!
Gods liefde gaat ook jou aan.
Geen leven, geen mens, geen situatie is te miezerig of te klein of te onbetekenend in Zijn ogen. Daarom is het ooit Kerst geworden.

Advent is, met andere ogen naar jezelf, en naar anderen, naar de wereld en je leven, leren kijken. God gelooft in ons. Hij deelt in het kind ons menselijk bestaan om het van binnenuit met vrede en liefde te verlichten.

God gelooft er in, hoe zou ik dat dan niet doen?

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply