Vandaag is het niet alleen de tweede zondag van de Advent, het is ook de Dag van de Mensenrechten. Op 10 december 1948 werd de Verklaring van de Rechten van de Mens plechtig opgesteld door de Verenigde Naties. Het gebeurde in een wereld die de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog aan het verwerken was. Alom was het gevoel, zeker in de westerse wereld: dat nooit meer. Er werden instituties gevormd, afspraken gemaakt, verklaringen opgesteld, om te voorkomen dat we ooit nog weer ten prooi zouden vallen aan een totalitair regime als dat van de nazi’s.
We leven nu in een andere wereld, ook in het Westen. Wat we lange tijd vanzelfsprekend vonden, democratie, rechtszekerheid en rechtsstatelijkheid, is dat niet meer. Of beter, we worden er ons van bewust hoe belangrijk het is om je daarvoor te blijven inzetten.
Ik noem dit alles, omdat ik denk dat er een zeker verband is met wat we vandaag overdenken vanuit het evangelie, maar ook met wat in Advent zelf aan de orde is. Het geloof in vrede en recht, dat vraagt om je eigen inzet.
Wat horen we in het evangelie van vandaag?
Het getuigenis van Johannes. Het staat er als een soort opschrift.
We zien hem staan. Johannes de doper. De voorloper of wegbereider van Jezus.
De Joodse elite komt naar hem toe, helemaal uit Jeruzalem. ‘Wie bent u?’. Mogen we uw ID-kaart even zien? Wat zit daar achter? Angst, of is het oprechte nieuwsgierigheid?
Johannes geeft ‘zonder aarzelen’ antwoord en verklaart ‘ronduit’: Ik ben niet de messias! Was dat dan de vraag? Nou ja, wie ben je dan wel? Elia soms? Nee, ook niet. De profeet? Nee ook niet. Drie keer nee. Een beproefde manier om de spanning op te voeren. Wie dan wel?
‘Ik ben de stem die roept in de woestijn’, is het antwoord.
“Maak recht de weg van de Heer”.
Het zijn de woorden van de profeet Jesaja, die hier letterlijk worden herhaald.
Johannes is de ‘stem die roept’.
Hij is niet het Woord, maar hij is de stem (Augustinus).
Met het Woord in het begin is dit vierde evangelie geopend. Het woord dat mens geworden is. Dat is Jezus, de Zoon. Johannes is niet het woord, maar hij is de stem. De getuige. Een stem die roept in de woestijn. En zoals Johannes getuigt, zo kunnen wij zelf ook getuigen.
Maar eerst nog wat meer over het getuigenis van Johannes.
Hier wordt letterlijk wat door de profeet Jesaja is gezegd in herinnering geroepen. Dat is meer dan een overeenkomst in de vorm; het gaat ook om de inhoud van Jesaja’s profetie.
De vreugdebode bij Jesaja brengt: troost. ‘Troost, troost mijn volk. Jullie slavendienst is voorbij’.
Het is ten tijde van de ballingschap dat dit woord van troost en bemoediging klinkt. Goed nieuws, God zal bevrijden. Hij zal zich over zijn volk ontfermen. Als een goede herder zal Hij zich over zijn volk ontfermen. Intiem en teder wordt het verwoord: ‘zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij vlijt ze tegen zijn borst, en zorgzaam leidt hij de ooien’.
God is een hobbyboer, die het beste met zijn beesten voorheeft.
In het getuigenis van Johannes, waarmee hij zijn geloofsbrieven op tafel legt, noemt hij zichzelf de ‘stem die roept in de woestijn’. Hij is de stem van de troost, de troostende boodschap dat God naar zijn volk omziet, dat Hij komt om te bevrijden. Niet de ballingschap, de gevangenschap in welk totalitair regime ook, heeft het laatste woord. God komt om te bevrijden, vrede en rechtvaardigheid gaan voor Hem uit. Dat is de strekking van die profetische teksten bij Jesaja.
De troost die ervan uitgaat, is niet alleen maar iets geestelijk of iets individueels; maar heeft te maken met de rechte verhoudingen in de wereld en tussen de mensen. De bevrijding wordt niet alleen verkondigd, maar ook voorbereid, door mensen die zich daarop gaan richten en zich daarvoor willen inzetten.
Daarom doopt Johannes. De doop tot bekering.
Dat staat hier in het vierde evangelie niet zo duidelijk bij, maar uit de andere evangeliën weten we dat die doop verbonden is met bekering, met het gaan van de weg van vrede en recht. Dat moet je er wel bij betrekken om te voorkomen dat het teveel vergeestelijkt wordt – toch al een gevaar bij dit evangelie.
De stem van de roepende in de woestijn is ook de stem van gerechtigheid, verbonden met de Heer die komt, verbonden met de beweging van bevrijding die van godswege op gang wordt gebracht en waarvan Johannes getuigt. Hij is het niet zelf, niet het woord zelf, maar hij is de stem.
Nu is er nog iets opmerkelijks in deze tekst, waar ik bij stil wil staan.
Als Johannes op nieuwe vragen antwoordt, heeft hij het over ‘Hij die na mij komt’. Johannes zegt dan: ‘in uw midden is iemand die u niet kent’.
Dat is wat wonderlijk. Zeker als hij kort hierop duidelijk naar Jezus wijst, zie het lam van God.
Het is een motief in het evangelie, dat nadruk legt op het verborgen karakter van wie Jezus is. De omstanders verbazen zich, de leerlingen begrijpen het niet, niemand kan er precies de vingers op leggen. Iemand die u niet kent. Niet: nog niet kent. Nee, het onbekende blijft iets onbekends, iets ongrijpbaars houden.
Wat moet je daarvan vinden?
Ik ben geneigd om het als volgt op te vatten.
Dit soort teksten, die iets mysterieus houden, zeker als je er dieper in duikt, zijn misschien wel bedoeld om niet zozeer een antwoord op te roepen, maar om de vraag die er onder ligt levend te houden. Steeds gaat het om de vraag wie Johannes is, en om de vraag daar weer achter, wie degene is over wie hij getuigt.
De vraag aan Johannes is een vraag aan je zelf.
Het is een vraag die past bij Advent, bij je steeds weer opnieuw openstellen. Bijvoorbeeld voor de vraag wat jij verwacht, waar je op hoopt, waar je naar uitziet. Niet als een theoretische vraag, maar als een praktische kwestie. Wat houdt je bezig, waar richt je je op, waar krijgt jouw verlangen gestalte in wat je doet, waar je je voor inzet, waar je in gelooft…
Het getuigenis van Johannes, roept de vraag naar mijn getuigenis op. Het gaat om de vraag waar ik mijn stem laat horen, wat ik uitroep, uitdraag, bijdraag.
Geloof ik in bevrijding, in vrede en recht. In echte troost van een god van menselijkheid, niet van totaliteit, van aandacht voor het kwetsbare.
Geloof ik dat wij niet bestemd zijn voor de ballingschap, voor de gevangenschap op allerlei manieren, in onszelf verstrikt, maar dat we geroepen zijn om de weg recht te maken voor de boodschap van bevrijding.
Die bevrijding, dat hoeven wij niet tot stand te brengen. Wij zijn het woord niet, maar we kunnen wel een stem zijn.
De bevrijding komt van godswege. Het is al gaande. Midden onder u is iemand die u niet kent.
Het is al begonnen, die beweging van bevrijding; hij is al onder ons, maar we zien het niet, durven het niet, kunnen het niet.
Totdat er iemand is die er van getuigt en er ons op wijst en ons vraagt om mee te doen, om goed te kijken, anders te kijken. Zie, het lam van God dat de zonden der wereld wegneemt. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht. Gods bevrijding toont zich in de geboorte van een kwetsbaar kind. Vingerwijzigingen.
Het getuigenis spreekt. Hij geeft stem aan het woord, het andere woord in deze wereld. De komst van Gods bevrijdende gerechtigheid.
De vraag aan het einde voor ons is dan:
Kan ik ook zo iemand worden als Johannes, die van zichzelf af wijst, niet uit gebrek aan verantwoordelijkheid, niet uit tekort aan zelfvertrouwen, maar op een manier die getuigt van waar je zelf uit leeft en wat jou inspireert? Is dat misschien Advent inhoud geven?
Stem geven aan wat ons bezielt. Handen en voeten aan wat ons inspireert. Je blijven inzetten voor recht en vrede, een roepende durven zijn in de woestijn van deze wereld. Omdat je gelooft dat Gods bevrijding al gaande is.
Ik eindig daar waar ik begon.
Met deze jonge vrouw, Elena Milashina. De foto en de informatie haal ik uit een mail van Amnesty International. Dit bericht raakte mij.
Elena Milashina is een prominente journalist en wilde in de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië verslag doen van een politiek gemotiveerde rechtszaak. Maar voordat ze bij de rechtbank aankwam werd ze belaagd door gemaskerde aanvallers. Ze zetten een pistool tegen haar hoofd en zeiden: ‘Je bent gewaarschuwd. Ga weg en schrijf niets.’
De gemaskerde aanvallers sloegen haar met knuppels, besmeurden haar gezicht, schoren haar kaal en braken haar vingers aan beide handen (foto).
Elena werd al vaker aangevallen. De Tsjetsjeense president Kadyrov dreigde zelfs haar te doden nadat ze een kritisch artikel had gepubliceerd. Toch zet ze haar mensenrechtenwerk voort.
Daar moet je ongelooflijk dapper voor zijn.
No Comments