Overdenking

Ballingschap en Bevrijding, Psalm 126

In het Drents Museum te Assen is momenteel de tentoonstelling Menyala te zien, over de buitengewone geschiedenis van de Molukkers in Drenthe.
Op de website staat:
“Na de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië komen grote groepen Molukkers naar Nederland. Van de 13.000 Molukkers die in 1951 aankomen, belanden er 3.000 in Drenthe. De tentoonstelling vertelt over de pijn en het verdriet, maar ook over de ambities en idealen. Het belicht het gevoelige verleden met de rauwe randen, maar juist ook de passie en veerkracht van de Molukse gemeenschap”.

Het woord zelf valt hier niet, maar je zou de Molukkers een volk in ballingschap kunnen noemen. Zeker de eerste generatie heeft het zo ervaren. Losgemaakt van hun eigen land, niet vrijwillig naar Nederland gekomen, dromend en hopend om ooit terug te keren, in vrijheid en onafhankelijkheid. Een droom die bij veel Molukkers nog steeds leeft.

Ballingschap, dat is de ervaring ontworteld te zijn. Zoals onze emigranten in Canada of waar dan ook konden ervaren, ook al waren zij vrijwillig gegaan (of toch, gedwongen door de omstandigheden).
Ballingschap is misschien een groot woord, wat zwaar, maar de ervaring erachter kan menigeen herkennen. De pijn en het verdriet, het gemis en de weemoed. Ontworteld zijn, afgesneden van je verleden, je roots – die daardoor soms ook weer worden geromantiseerd, mooier voorgesteld dan het in werkelijkheid was. Ballingschap, dat is ook het verlangen om ooit terug te keren naar het geluk dat je verloren bent. Iedereen die zijn of haar geboortegrond heeft verlaten, onder welke omstandigheden ook, herkent daar iets van.

Psalm 126 heeft die achtergrond. Het is een lied van verlangen. Een pelgrimslied staat er boven. Een lied voor onderweg, voor mensen onderweg in het leven.
De achtergrond is die van de ballingschap van het volk Israël. U kent de geschiedenis. Hoe het volk in ballingschap werd weggevoerd naar Babel. Maar ook hoe later, een deel van het volk terugkeerde, toen de politieke omstandigheden veranderden.
‘Toen de Heer het lot van Sion keerde,
was het of wij droomden,
een lach vulde onze mond,
onze tong brak uit in gejuich’.

Als je nog wat verder uitzoomt, zou je kunnen zeggen dat ballingschap één van de twee grote vormende ervaringen is van het volk Israël. De andere is de exodus, de uittocht uit Egypte, de bevrijding uit de slavernij.
Deze twee historische (?) gebeurtenissen, bepalen de geschiedenis van het volk maar ook hun geestelijke instelling.
De ervaring van bevrijding, van herwonnen vrijheid, de herinnering aan de slavernij – dat nooit weer – leven uit de bevrijding om zelf vrij te zijn – dat is het ene.
De ervaring van ballingschap, van vervreemding, van losgesneden zijn van je wortels, je thuis, je identiteit. De ervaring van verloren zijn, van weemoed en verlangen – dat is het andere.

Vandaag zou ik die twee ‘geestelijke’ ervaringen er uit willen lichten, om ze als het ware nog verder uitzoomend, model te laten staan voor ervaringen die we allemaal in het leven opdoen. Het is wat globaal en algemeen, maar misschien helpt het om te herkennen.

Ervaringen van bevrijding en ervaringen van vervreemding.
Natuurlijk ligt dat voor iedereen anders, persoonlijk. Maar ga maar eens bij je zelf na, waar dat resoneert.

Ervaringen van bevrijding. Je zelf bevrijden, van een beklemmende jeugd, van dominante ouders, van een neerdrukkend geloof – ik noem maar wat. Je zelf ontdekken, zijn wie je bent, dat je er wezen mag, bevestiging, overwinning, vallen en opstaan. Je zelf vinden, of eindeloos daar naar op zoek blijven.

Ervaringen van vervreemding, van ballingschap. Niet thuis zijn in het leven. Onaangepast. Verstrikt in een vergiftigde relatie. Gevangen in de ratrace van het bestaan. In een baan die je volledig opslokt. In een leven dat in beslag genomen wordt door dingen die je moet en eigenlijk helemaal niet wilt.
Vervreemd raken van je zelf. Worstelen met een geloof en een godsbeeld waarmee je bent grootgebracht, opgezadeld (?), maar wat geloof ik nou eigenlijk zelf?

Misschien denkt u dat dit onderhand meer op een therapeutische sessie lijkt dan een preek.
Waarom vertel ik dit allemaal?

Het is vandaag de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. In de liturgie heet dat Wezenzondag. We hebben gevierd dat Jezus naar de hemel is opgevaren en we wachten nog op de uitstorting van de heilige Geest. De kerk is als het ware op deze zondag verweesd achter gelaten. Op zichzelf teruggeworpen. Dat is het idee.

Liturgie is natuurlijk een spel, maar ondertussen drukt het wezenlijke, menselijke ervaringen uit, als het goed is. Het resoneert, om dat woord weer te gebruiken, met onze spirituele ervaringen, met hoe je in het leven staat.

Jezus spreekt met zijn vrienden in dat wonderlijke evangelie van Johannes.
Het is één lange uitvoerige afscheidsrede, die een groot deel van het hele boek beslaat.

In die afscheidswoorden bidt Jezus voor zijn leerlingen, en voor alle anderen ‘die door hun verkondiging in Mij geloven’ (vers 20). Jezus bidt voor de kerk in de wereld, voor stad en land, urbi et orbi. Hij bidt om eenheid – we hoorden de bekende woorden uit de oecumene, Laat hen alleen één zijn. Jezus bidt dat de leerlingen, als Hij er straks niet meer is, de kracht vinden om staande te blijven. ‘Ik ben al niet meer in de wereld, Ik ga naar U toe, maar zij blijven wel in de wereld. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam … ‘ (vers 11).

Ik denk dat je het zo mag zeggen, dat op de achtergrond van deze gedragen woorden de situatie van de kerk in de wereld doorklinkt. We zijn op elkaar aangewezen. De Heer heeft ons verlaten. Jezus is bij God in de hemel – wat je je daar ook bij voorstelt – en wij, wij zijn als zijn leerlingen hier op aarde. In de wereld, maar niet van de wereld.

Dat raakt aan de ervaring van vervreemding, waar we het eerder over hadden.
Aan de ervaring van ballingschap, van nooit helemaal thuis zijn, van een knagend verlangen, van een voorlopig onvervulde droom.
Het is één van die twee grondervaringen in geloof.
Geloven is onderweg zijn, in het leven, in het geloof. Dat veronderstelt beweging, maar dus ook bewegingsruimte en bewegingsdurf. Durf om te veranderen, om je mee te laten voeren door waar het leven je leidt, door wat er op je weg komt, en daarbij het verlangen niet los te laten, van een wereld en een leven zoals Jezus dat zelf ons heeft voorgeleefd. De droom levend houden.
Daarom is het ook zo deprimerend om mensen te ontmoeten, die nergens meer in geloven. Die zich letterlijk hebben neergelegd bij hoe het nu eenmaal is of dat het nooit anders zal zijn. Dan is de ballingschap als het ware naar binnen geslagen.
Je kunt je er soms van alles bij voorstellen, als je hun levensverhalen hoort, maar toch. Is geloven in Jezus ook niet, de kracht van de gemeenschap van zijn leerlingen voelen, de kracht van het gebed, zijn gebed voor ons, dat we in en door zijn liefde bewaard zijn? Voor een gelovige is er geen enkele situatie, hoe moeilijk ook, waarin de mogelijkheid van heilzame verandering ontbreekt. Het kan altijd anders. Dat is geloven, tegen de klippen van je eigen leven en je eigen karakter soms op.

Om daar te komen is het dunkt me nodig, dat we achter en onder de ervaring van vervreemding en ballingschap, terug kunnen vallen op die eerste, vormende ervaring van bevrijding. Waar de geschiedenis van het volk mee begint en waar het altijd weer uitkomt. Waar het hele geloof mee begint.
Je bent bevrijd, blijf dan ook bij je bevrijder.
Laat je niet opnieuw een slavenjuk opleggen, schrijft Paulus in de brief aan de Galaten.
Dat zijn fundamentele bijbelse inzichten.
De genade van God – om het in Bijbelse taal te zeggen – die aan alles vooraf gaat. Onvoorwaardelijk. Je mag er zijn. God ziet je graag. Hij is één al liefde, zoals Jezus is, alzo lief heeft hij de wereld gehad (Joh. 3: 16).

We weten het wel, maar laten we het ook altijd gelden?
Durf je te leven uit de bevrijding, die vrij maakt en anderen bevrijdt?

Aan het eind wil ik toch nog even terugkeren naar de Psalm waarmee we begonnen.
Er staat een mooi beeld in, dat helemaal past bij de bijbelse wereld, het beeld van de zaaier. Een beeld dat ons in het voorjaar extra kan aanspreken.

Nu staat er dat er in tranen wordt gezaaid. ‘Zij die in tranen zaaien, zullen oogsten met gejuich’. Bij dat laatste kunnen we ons iets voorstellen, maar dat eerste? Waarom zou een zaaier wenen?

Een antwoord op die vraag heb ik ooit geleerd van Okke Jager.
Hij legt uit dat ‘tegen de zaaitijd de voorraad vaak zo karig was dat het zelfoverwinning kostte om van die schamele rest nog een deel aan de schoot der aarde toe te vertrouwen. De boer moest dat sparen uit de mond van zijn kinderen (….) Van de kleine voorraad voor het heden moest het meeste de grond in voor de toekomst. Wat zij niet konden missen, moesten zij wegwerpen (…) Wat de boer vasthield in zijn gebalde vuist, moest hij loslaten uit een open hand. Wat nodig was voor vandaag, moest hij prijsgeven voor morgen (…) dat kost tranen’ (Verademing, p. 167).

Het kost tranen, maar het moet. Zaaien is investeren in de toekomst, op hoop van zegen.
Daarom is het zo bemoedigend dat de zaaier op weg gaat, zoals er letterlijk in de Psalm staat. Hij gaat tenminste.
Wie in tranen op weg gaat,
dragend de buidel met zaad,
zal thuiskomen met gejuich,
dragend de volle schoven’.

Dat thuiskomen, dat is voor later. Dat geldt ook voor ons vandaag.
Maar wij, wij gaan op weg. Zo is het leven, elke nieuwe dag ons hier gegeven.
Wij gaan op weg.

Durven we onze gebalde vuisten te openen en met open handen door de wereld te gaan, in het leven te staan.
In vertrouwen te leven, te zaaien, doen wat nodig is vandaag, voor de wereld van morgen…
Op hoop van zegen.

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply