Boeken

Anne-May Wachters – van der Grinten, De erfenis van Pilatus

Het is en blijft een trieste en beschamende geschiedenis. In De erfenis van Pilatus somt Anne-May Wachters – van der Grinten een lange rij gebeurtenissen op, waarin duidelijk wordt hoe joden door christenen eeuwenlang zijn zwart gemaakt, beschuldigd en vervolgd. Het anti-judaïsme is diep in het christendom geworteld en die wortels reiken ver terug in de tijd, tot in de tekst van het nieuwe testament.

Het is en blijft een rare ironie van de geschiedenis. Dat een religie die haar oorsprong heeft in het joodse geloof, die wordt geïnspireerd door een voluit joodse man – Jezus van Nazaret – en die in het prille begin helemaal door joodse volgelingen werd ontwikkeld, zoals Paulus van Tarsus, al snel van haar oorsprong vervreemde. Wat begon als een binnenjoodse polemiek over de betekenis van Jezus’ boodschap, mondde uit in een scheiding der geesten. Toen het christendom de Romeinse staatsgodsdienst werd, begin vierde eeuw, werd de breuk die al veel eerder was ontstaan, definitief en begon de periode dat de staat, gestimuleerd door kerkelijke leiders, anti-joodse wetgeving doorvoerde.

Ook als je deze geschiedenis in grote lijnen kent, omdat deze in de afgelopen decennia veelvuldig beschreven is, dan nog raak je opnieuw onder de indruk van alle feiten die de auteur op een rij heeft gezet.
Zorgvuldig beschrijft ze de politieke en godsdienstige context waarin het jodendom verkeerde ten tijde van Jezus, het begin van onze jaartelling. Ze beschrijft de diverse bronnen die ons over het leven van Jezus inlichten. Met name de evangeliën bieden daar informatie over. Maar omdat het hier om documenten gaat die een gelovige visie willen propageren, kunnen ze nauwelijks als historische bronnen gelden. De manier waarop Jezus wordt getekend, draagt al de sporen van de religieuze strijd die kort na zijn dood losbarstte. Daardoor ontstaat er een vertekend beeld van een Jezus die zich afzet tegen zijn joodse volksgenoten en hen beschuldigt van een verkeerde lezing van de traditie. De schuld aan zijn moord wordt in joodse schoenen geschoven. De rol van de verantwoordelijke romeinse gezaghebber Pontius Pilatus wordt gebagatelliseerd.

Overigens is hier wel wat op af te dingen. Dat de evangeliën – en de brieven van Paulus, die overigens ouder zijn – een vertekend beeld geven en anti-judaïsche tendensen bevatten is duidelijk, maar het is ook maar net hoe je het leest. In de hedendaagse exegetische literatuur is er juist veel aandacht voor de joodse context, van zowel de evangeliën als van Paulus. Als de auteur bijvoorbeeld over het Johannes-evangelie schrijft dat het zich “tegen de joden in het algemeen” keert en “sterk anti-judaïsch getint” is en dat het daardoor “een voedingsbodem” wordt voor “jodenhaat en antisemitisme” (p. 77) dan klopt dat laatste. Zo heeft het inderdaad uitgewerkt. Maar ligt dat aan het evangelie, of aan de manier waarop het gelezen is? Juist op dat punt zijn we – door heel veel schade en heel veel schande – wijzer geworden.

Met haar boek wil Wachters – van der Grinten een pleidooi voeren om de anti-judaïsche uitleg van de christelijke bronnen voorgoed achter ons te laten. “Er is een nieuwe benadering van de evangeliën nodig” om “een nog steeds voortdurend misverstand” uit de wereld te helpen, lezen we op de achterflap. Wie de serieuze literatuur een beetje bijgehouden heeft en de ontwikkelingen in kerk en theologie na de verschrikkingen van de Holocaust heeft gevolgd, weet dat er op dit vlak het nodige veranderd is. Daarover worden we in het uitgebreide historische overzicht helaas niet geïnformeerd.

Het boek bevat veel informatie, maar de duiding daarvan blijft te vaak achterwege. Als ze met haar boek een pleidooi wil voeren voor een nieuwe exegese van de nieuwtestamentische geschriften, dan wordt dat helaas weinig uitgewerkt.
Verder schuilt er iets problematisch in de ondertitel van haar overzichtsstudie. Alsof er een rechte lijn is van anti-judaïsme naar antisemitisme. Het luistert nauw, want het zijn beladen begrippen, waardoor het extra van belang is ze goed te onderscheiden.
Als je met antisemitisme de verderfelijke en discriminerende rassenleer bedoelt die met name door de Nazi’s in bloeddorstige praktijk is gebracht, dan is het opnieuw zo dat dit antisemitisme kon teruggrijpen op anti-judaïsche uitspraken en praktijken uit de lange geschiedenis van de christelijke kerk en de vaak beschamende houding tegenover de joden en hun religie. Maar omgekeerd is het te weinig genuanceerd om anti-judaïsche uitspraken, die betrekking hebben op een religieus verschil van inzicht, verantwoordelijk te maken voor antisemitische praktijken van eeuwen later. Er is geen rechte lijn tussen de religieuze polemiek en de pogroms ten tijde van de Kruistochten (11e eeuw), in Oost-Europa (19e eeuw) en de Endlösung (20e eeuw), al is er natuurlijk wel een relatie. En dat is al gecompliceerd genoeg. Zodanig dat pleiten voor een wat genuanceerdere weergave van de historie al gauw kan lijken op een vergoelijking daarvan, wat het niet is, haast ik mij te zeggen.

Als op pag. 64 bijvoorbeeld Paulus wordt aangehaald, die schrijft dat ‘de letter doodt, maar de Geest maakt levend’ (II Kor. 3 vers 6) en de auteur vervolgens stelt dat Paulus hiermee zegt dat “de joden letterknechten zijn, die minutieus de wet volgen” en dat “deze opmerking zal helaas later leiden tot de uitdrukking: ‘het jodendom als religie des doods’, die zelfs door de nazi’s gebruikt zal worden”, dan gaat dit mij te snel en doet dit geen recht aan Paulus, die zich hier overigens niet specifiek richt op joodse gelovigen.
Als op pag. 122 verhaald wordt hoe onder keizer Justinianus (6e eeuw) in uitgebreide wetgeving tegen de joden een verbond op de Talmoed wordt afgevaardigd, is dat natuurlijk een bedroevend feit. “Het was een poging hen (de joden) te dwingen de christelijke duiding van de tekst over te nemen”. Maar als ze dan vervolgens schrijft: “Tevens zou dit in de toekomst aanleiding worden om bij de publieke boekverbrandingen tijdens de vervolgingen in de Middeleeuwen de Talmoed op de brandstapel te gooien”, dan gaat dit opnieuw te snel en te gemakkelijk.
Een ander voorbeeld is dat van Luther. Het is bekend dat de reformator, zeker op het einde van zijn leven, ontzettend smerige dingen heeft geschreven tegen de joden, zelfs in de context van die tijd (bij zijn humanistische tijdgenoot Erasmus vind je ook het nodige!). Dat is op geen enkele manier goed te praten. Maar om dan te stellen dat er een directe lijn van kerkvader Chrysostomos via Luther naar de nationaal-socialistische literatuur loopt, zoals de schrijfster op pag. 205 doet, is opnieuw te kort door de bocht. Alsof de nazi’s Luther nodig hadden voor hun giftige retoriek. Ze hadden hem niet nodig, maar gebruikten hem. Dat ze dat konden, is reden genoeg om Luther om zijn uitspraken te blameren. Maar die uitspraken staan wel in een anti-judaïsche traditie en dat is niet hetzelfde als het antisemitisme dat een moderne (19e-eeuwse) uitvinding is.

Dit alles is geen muggenzifterij. Omdat de beschuldiging van antisemitisme tegenwoordig in het politieke debat vaak gemakkelijk wordt gebruikt, is het van belang om met het gebruik van dit soort termen zorgvuldigheid te betrachten. Wat weer niet betekent dat je je, door de nuance te benadrukken, daarvan vrij meent te kunnen pleiten.

Gelukkig ontbreekt de nuance niet in de historische overzichten, als blijkt dat wetgeving, waartoe de keizer door de kerk werd gestimuleerd – ook al kwalijk uiteraard – soms ook bescherming bood aan de joden, dubbelzinnig was (bewust?) of lang niet altijd werd gehandhaafd. Ook in latere tijden, traden pausen en heersers soms op om uitwassen tegen te gaan, om joden te beschermen, al was het soms uit eigen belang. In de theologie van de andere reformator, Calvijn, werden de joden “theologisch veroordeeld” maar diende men hen tegelijkertijd “met welwillendheid en vriendelijkheid te bejegenen” (p. 226) – en van deze dubbelzinnige benadering zijn er gelukkig ook genoeg voorbeelden in de (kerk)geschiedenis.

Het beeld van de christelijke houding tegenover de joden is dus minder massief zwart-wit, maar overall natuurlijk verre van fraai, om een understatement te gebruiken.

Het blijft daarom van belang deze geschiedenis van anti-judaïsme te kennen en te corrigeren. Dat dit laatste pas gebeurde, na de verschrikkingen van de Holocaust, en dan nog schoorvoetend en soms halfslachtig, blijft een schandvlek op de geschiedenis van christendom en kerk. Nog belangrijker is het om uit deze bonte geschiedenis eigentijdse lessen te trekken. Het mechanisme van uitsluiting en verkettering, begint met hoe we over de ander(en) spreken. Zorgvuldigheid is een eerste begin van welwillendheid, naar beide kanten.

In dat opzicht kan dit helder geschreven en opgebouwde boek, dat ook nog eens fraai is uitgegeven, velen een goede dienst bewijzen.

Anne-May Wachters – van der Grinten, De erfenis van Pilatus. Van anti-judaïsme naar antisemitisme, Uitgeverij Van Warven Kampen 2021, 318 pag., € 24,50

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply