Overdenking

tussen de graven – Luc 8: 26 – 39

Deze week kom ik in Assen een oude bekende tegen. We staan even wat bij te praten, hebben al weer afscheid genomen, als hij mij terugroept. ‘Wat ik je nog wil vragen, ken je die en die?’ ‘Nee’. ‘Nou dat is een oud-buurman van mij. Hij hoort ook nog ergens bij jullie kerk. Die man komt de deur niet meer uit, hij is helemaal aan het verviezen, het is een dikke bende bij hem thuis. Met de familie heeft hij geen contact. Een andere buurman maait voor hem het gras en brengt hem de boodschappen. Ik ben bij hem geweest, en heb gezegd ‘je moet hulp zoeken’, maar toen werd hij kwaad en nou mag ik niet meer komen. Maar het begroot me wel. Kan de kerk niet wat doen?’ – ‘Tja. Je wist nog niet dat ik geen dominee meer ben in Assen? Maar dat is nog niet eens het punt. Als iemand geen hulp wil, maar ook geen gevaar vormt voor zichzelf of voor een ander, dan kun je weinig doen. Ik ben bang dat ik je niet helpen kan.’

U kent zelf misschien ook wel zulke mensen. Mensen die vereenzamen, die zichzelf verwaarlozen, leven in een soms zelfgekozen isolement. Maar wat moet je doen?
In het jargon heten ze ‘zorgmijders’ en in problematische gevallen worden er manieren bedacht om toch met hen in contact te komen.

Op het kerkhof woont een man. Hij loopt daar naakt rond. Hij slaapt in de in rotsen uitgehouwen graven. Alle inwoners van het stadje kennen hem, maar niemand heeft omgang met hem. Ze zijn eerder wat bang van hem. Zo’n zonderlinge type, die is niet helemaal wijs. Hij moet wel van de demonen bezeten zijn.

Als Jezus in het stadje arriveert, komt hij tevoorschijn en stapt welbewust op hem toe. Weet hij wie Jezus is en wat Hij hier komt doen?

Ik hoef het verhaal niet na te vertellen, we hebben het zojuist gehoord. Het komt erop neer dat de bezeten man genezen wordt. Dat is een wonder. We zullen daar straks nog wat meer over zeggen. Maar wat opvallend is, is wat aan het einde verteld wordt.
De mensen uit de stad gaan op weg “om met eigen ogen te zien wat er was voorgevallen” staat er, en als ze dan de kerkhofman zien, met kleren aan en bij zijn volle verstand, als een gewoon mens, als één van hun, dan staat er dat “ze door schrik worden bevangen” en dat ze er bij Jezus op aandringen “om hen te verlaten, want angst en ontzetting hadden hen aangegrepen”.

Dat is ook wonderlijk. Waarom is dat? Waarom deze reactie? Je zou toch verwachten dat iedereen blij is als zo iemand genezen wordt. Kennelijk schuilt er iets onheilspellends in het hele gebeuren. Een oude oerangst die te maken heeft met de vreemde en bedreigende wereld van de demonen, van de mens die psychisch ziek is. Toen de gek nog op het kerkhof leefde, hadden ze er geen last van. Maar nu hij één van hen is geworden, een mens net als zij, nu slaat de schrik hen om het hart.

Het gaat dus over een man die door demonen wordt bezeten. Wij zeggen liever, het gaat hier om een mens die psychisch gestoord is. Dat klinkt zakelijker. Dat kunnen we tegenwoordig heel aardig in kaart brengen. Er bestaat een uitgebreid systeem om elke psychische afwijking te classificeren. Handig. Daar kun je dan de juiste medicatie op afstemmen. Tegelijk weet iedereen die er bekend mee is, dat psychische aandoeningen niet alleen met pillen zijn op te lossen. Een mens zit ingewikkelder in elkaar. De helft begrijpen we nog niet.

In de omgang met psychiatrische patiënten komt er nog iets bij. Je ontdekt dan altijd dat die scheidslijn tussen gezond en ziek, tussen normaal en gek, lang niet zo scherp te trekken is. De gestoorde mens is niet altijd iemand die buiten ons staat, maar hij of zij vertoont gedrag dat in aanleg ook in mij zit. De gek is niet de ander, maar een ander aspect van mijzelf, houdt mij een spiegel voor. Dat maakt dat we vaak verlegen zijn als we geconfronteerd worden met een psychisch ziek iemand. Dan weten we niet hoe we daar mee om moeten gaan. Omdat het ons – onbewust – confronteert met onze eigen angst, de angst om de regie kwijt te raken, de angst om door een andere macht bezeten te worden.
Dat is geen prettige gedachte en veel mensen zijn dan ook geneigd die gedachte weg te duwen. Zoals we lange tijd de ‘gekken’ weggeduwd hebben, weggestopt ver weg van de buitenwereld, in het paviljoen in het bos of in het gesticht langs de spoorbaan.

Ook de man in het verhaal houdt zich op buiten de bewoonde wereld, tussen de graven. Gedwongen of vrijwillig, dat wordt niet duidelijk. In ieder geval, op die manier is hij buiten gestoten, is hij levend dood. Tussen de graven. Hij wil dat zelf, maar wij misschien ook wel. Veilig op afstand.

In de kinderbijbel Woord voor Woord wordt dit verhaal naverteld:

tekening bert bouwman

tekening bert bouwman

“Jezus vroeg: ‘Wat is je naam eigenlijk?’
‘Alles’, riep de man. ‘Alles door elkaar. Weet ik veel.’
Hij sprong op en liet zich helemaal krampachtig stijf vallen, trappelend met het spuug om zijn mond.
‘Kom nou maar’, riep Jezus tegen hem. Hij schudde hem door elkaar. ‘Nou moet het uit zijn! Hoor je! Je kan er niet tegenop. Goed dan, maar jij hoeft je niet in een hoek te laten trappen. Jij bent een mens. Ik hoor net zo goed bij jou. Gelóóf dat nou eens!”
Die man gaf nog één enorme schreeuw en bleef toen doodstil liggen. Hij bewoog niet meer. Ze schrokken. Ze dachten dat hij dood was.
Maar Jezus wilde dat niet. Hij pakte hem bij zijn arm. Hij zette hem met zijn benen op de grond. En toen eindelijk ging die man opeens snikken en huilen tegen Jezus’ schouders aan. Heel lang. En toen hij uitgehuild was, was hij moe.
Ze gaven hem eten en drinken. Ze maakten hem schoon. Ze gaven hem van hun eigen kleren. Die man zag er nu heel anders uit. Hij zag er opgelucht en aardig uit. Hij lachte tegen ze.
‘Hoe heet je’, vroeg Jezus weer. ‘Ik heet Adam’, zei de man.”

Volgens mij wordt hier het hele verhaal van de genezing in de kern geraakt.
Jezus ziet in de gestoorde, de mens die hij is. Het is opvallend dat in de tekst van het verhaal aan het begin en einde sprake is van een man, maar daar tussenin een paar keer van de mens. Dat is helaas niet terug te vinden in onze vertaling, daarom zeg ik het er maar even bij. Het gaat niet alleen om deze ene, wat wonderlijke man, de uitzondering. Nee, het gaat op een dieper niveau om de mens, de mens in zijn gestoorde verhoudingen. Het kan gaan om ieder mens, om mijzelf misschien wel.

Jezus ziet de mens. Zoals Hij altijd mensen ziet, geen geclassificeerde ziektebeelden uit het DSM-handboek, maar mensen. Mensen met een naam. Ook dat element in het verhaal is essentieel. Die man is zijn naam kwijt.

Jezus vraagt naar zijn naam. Zoals ieder mens een naam draagt. Je eigen naam. Niet die van een ander.
Jezus vraagt zijn naam. Maar hij is zijn naam vergeten. “Legioen, alles, weet ik veel”. Hij wil wel antwoord geven, maar hij kan het niet. Dat is zijn nood. Hij is zijn persoonlijkheid, zijn mens-zijn kwijt. Hij mag geen naam hebben?

Aan het eind van de vertelling uit de kinderbijbel vraagt Jezus opnieuw naar zijn naam. Adam, klinkt het dan. Mens, betekent dat zoals u weet. Daar staat niets over in het Bijbelverhaal, zult u misschien zeggen. Nee, maar op een bepaalde manier staat dit er en niets anders. Dit is het, wat Jezus doet. Dit is het wat Hij zegt, telkens weer, tegen iedereen die verstrikt is geraakt in het leven en overhoop ligt met zichzelf: Mens ben je. Gelóóf dat nou eens! Mens, durf te leven…

Waarom valt ons dat zo moeilijk? Waarom jaagt ons dat angst aan?
Waarom worden de mensen, als ze geconfronteerd worden met deze man na zijn genezing, door schrik bevangen? Bij iedere andere genezing reageren de mensen opgetogen, vol verbazing. En ze loven God. Maar hier niet. Hier is er angst. Ze vragen Jezus zelfs dringend om hen te verlaten, want “angst en ontzetting hadden hen aangegrepen.” Is dat omdat ze zo onder de indruk zijn van Jezus’ macht over boze geesten? Of is het vanwege het besef dat Jezus met deze macht ook ons heel nabij kan komen. Misschien wel te dichtbij?

Jezus roept mensen bij hun naam.
Dat is heel persoonlijk, heel teer, maar juist daarom ook heel bedreigend, want de ontmoeting met hem is onontkoombaar. Je moet, of je wilt of niet, voor de dag komen, je bloot geven, je in je ziel laten kijken, jezelf ontdekken.
“Heer, die mij ziet zoals ik ben”, met die Psalm 139, die velen dierbaar is, begonnen we vandaag. “Gij zijt zo diep vertrouwd met mij, wie weet mijn wegen zoals Gij” Maar in dezelfde psalm zingen we ook “Waar zou ik vluchten voor uw Geest? Gij sluit mij in, ik ben bevreesd”. In de ontmoeting met God zit ook iets onontwijkbaars. Je moet er aan geloven.

Dat is wat Jezus hier doet. Dat is zijn macht. Hij legt beslag op jouw leven.
Dat roept, tegenstrijdig, ook angst op, als ik besef dat er daarmee ook iets van mij gevraagd wordt. Om mijzelf te geven. Om mijn eigenheid te ontdekken, niet in het vasthouden van een zelf gekoesterd isolement, maar tussen de mensen, in verbinding met de wereld. Ik word weggeroepen van tussen de graven. Op het kerkhof is geen leven.
AMEN

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply W.J.Koolstra 19/06/2016 at 15:20

    Allereerst van harte gefeliciteerd met uw verjaardag; nog vele gezonde, gelukkige en gezegende jaren toegewenst.
    Vanmorgen via “kerkomroep”de dienst uit Vries gevolgd, kwam in Baarn in alle opzichten prima over!!
    Hartelijke groeten
    Wout Koolstra
    (vriend van Ada Vos, Tynaarlo)

  • Leave a Reply