Overdenking

to do list – Numeri 6, 22-27

We wensen elkaar aan het begin van een nieuw jaar veel heil en zegen toe.
Misschien hebt u dat al gedaan, of anders doen we het straks. Heil en zegen, of: alles wat wenselijk is.
Ja, wat wensen we elkaar toe, en wat wensen we onszelf toe. Zegen?

En dan natuurlijk nog de goede voornemens. Mijn vrouw las op een site met grappige uitspraken de volgende voor: Goede voornemens dat is niet anders dan de To-Do-list van de eerste week van januari.

Nu de eerste dag van het jaar op een zondag valt, kunnen we er niet om heen dat oud&nieuw onze dag en deze viering kleurt. In de kerk verwacht u een bemoedigend woord te horen, dat is altijd zo, maar misschien nog wel meer juist op dit moment, op de drempel van het nieuwe jaar. Heil en zegen? Goede voornemens?
En terecht dat u dat verwacht.

Soms moet er in de kerk iets vermanends gezegd worden, soms iets om de mensen te waarschuwen, aan het denken te zetten of aan te sporen, maar toch altijd iets opbeurends en dat zeker nu.

Is het een gelukkige samenloop van omstandigheden, of zou het zo bedoeld zijn, dat de lezing van deze dag het tekstgedeelte is uit Numeri, die bij ons beter bekend is als de zegen waarmee gewoonlijk de kerkdienst afsluit. Opbeurende woorden die je goed doen, die je optillen. Een tekst waar je van opknapt. Als je vroeger wel eens klaagde dat je weer naar de kerk moest en dat die preken niet om aan te horen waren, dan zei je moeder al: ‘dat geeft niet, je krijgt in ieder geval de zegen mee’. Dat alleen al was het het waard.

De zegen, dat kan een krachtig woord zijn. Dat kan je diep raken.
Maar het kan evengoed langs je heen glijden, zeker als je het al zo vaak gehoord hebt, zeker als het zo voorspelbaar is, altijd die zegen. In sommige kerken doen ze voor die tijd de jas al aan; ze staan als het ware al met één buiten.
Het kan je onbewogen laten, als je het idee hebt dat het een soort toverspreuk is – een vorm van magie. Dominees en priesters en andere geestelijke figuren die bezwerende gebaren maken en oude formules uitspreken: werkt dat wel?

Wat is zegen?
Gods nabijheid? Dat zou je zo kunnen zeggen. God belooft dat Hij er bij is, hoe dan ook en wat je ook overkomen mag. Ook dat is natuurlijk makkelijker gezegd dan beleefd. Maar het is een belofte die door heel de bijbel heen klinkt, Gods nabijheid. Niet dat God overal de hand in heeft, maar Hij houdt er zijn hand wel onder. Of is dat teveel een dominees vroomheid?

Wat is dat precies, zegen? Is het meer dan een kerkelijk, een liturgisch woord? Is het een woord voor ons dagelijks leven?

Onze kerkelijke liturgische zegen aan het eind van de dienst, komt dus hier vandaan. Uit het boek Numeri. Een paar opmerkingen wil ik daar bij maken, om dat wat zegen is, zou kunnen zijn, beter in beeld te krijgen.

De eerste is dus dat deze zegenspreuk, die ook in het Jodendom een centrale plaats heeft, terug te vinden is in het verhaal dat de Bijbel vertelt over de tocht van het joodse volk, de veertig jaar in de woestijn. Dat betekent dus dat het woorden zijn, die onderweg klinken.
De woestijntocht is een leerschool. Het volk ontvangt in de woestijn de wet, de tien geboden, vingerwijzingen en tal van andere voorschriften meer. In dit gedeelte van het boek Numeri worden allerlei aanwijzingen gegeven met betrekking tot de eredienst. Over de inrichting van het heiligdom, over de gebruiken bij bijzondere feestdagen. Daarin past ook deze instructie over de zegen. “De Heer zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat zij de Israëlieten met deze woorden moeten zegenen’: … en dan volgt de zegenspreuk.
Maar straks, als deze aanwijzingen zijn gegeven, dan gaat de tocht weer verder (vanaf Num. 10). Want men is nog niet op de bestemde plaats. Men is nog onderweg.

Ik denk dat je daarin ook een wat meer symbolische betekenis mag horen. De zegen krijg je voor onderweg, zoals ieder mens goedbeschouwd op een bepaalde manier onderweg is in het leven, het zijn bekende bijbelse en spirituele beelden. Zegen is: God gaat met je mee. Zegen is, Gods nabijheid in de wirwar van het leven, in de woestenij – letterlijk en figuurlijk. Zegen is, Gods vingerwijzingen volgen – tien vingers, tien geboden, tien levenslessen.

zegengebaarBij de Joden wordt de zegen uitgesproken terwijl de handen een bijzonder gebaar maken. Je ziet dat op veel Joodse graven en gedenkstenen terug. De vingers worden zo gehouden dat ze met elkaar het beeld laten zien van de Hebreeuwse letter Sjien, de beginletter van Sjaddai, de Almachtige.

Dat is het eerste, de zegen is een woord voor onderweg, een woord om mee op weg te gaan.

Het tweede dat opvalt, als je het verband erbij betrekt, is dat de zegen een woord is dat God mensen in de mond legt. Er is een specifieke rolverdeling.
De Heer zegt tegen Mozes, zeg tegen Aäron en zijn zonen, dat zij de Israëlieten moeten zegenen met deze woorden, enzovoort. En dan staat er aan het einde: “Als zij mijn naam over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen”.
Dat betekent dus, dat Gods zegen blijkbaar alleen maar werkt als hij bemiddeld wordt, als hij wordt overgedragen door mensen. Dat is de specifieke rol van Aäron en zijn zonen, van de priesters in het oude Israël, maar het wordt mettertijd de specifieke rol die ieder mens voor de ander kan betekenen: Gods zegen werkt door mensen heen en wordt door mensen verder gedragen. De zegen, dat is iets wat de ene mens de ander aan kan zeggen, wat de een voor de ander kan worden en omgekeerd. Zo werkt Gods zegen. Niet buiten mensen om, maar door mensen heen.

Ook dit is dunkt me een belangrijk gegeven. We zijn nogal eens gewend om de zegen vooral op te vatten als een woord van God voor jou als enkeling, als individu. De woorden staan hier ook in het enkelvoud, maar ze zijn dus ingebed in een gemeenschappelijk geheel. Hier van de Israëlieten, maar de kring is nog wijder.

Gods zegen is persoonlijk, ja, maar ze is niet individueel. Omdat een mens geen individu is. Mens zijn ben je altijd in relatie. Daar kun je het lastig mee hebben, kind van je ouders, zelf misschien ouder van kinderen. Mens zijn ben je altijd in relatie, met familie, maar ook met vrienden, met weggenoten, geloofsgenoten, met de mensen om je heen. Vriend en vreemdeling. Vreemdeling? Vreemdelingen bestaan niet, zei eens iemand. Wat wel bestaat zijn vrienden met wie ik nog geen kennis heb kunnen maken… Of is dat te veel domineesachtig?

Hoe dan ook, Gods zegen werkt alleen maar als hij gedeeld wordt, als hij doorgegeven wordt, in gemeenschap van goederen, want zo zijn we in het geloof getrouwd.
Juist in een tijd en in een maatschappij waar er krachten zijn die mensen uit elkaar drijven, die mensen tegen elkaar opzetten, die de solidariteit tussen verschillende bevolkingsgroepen ondermijnt, maar ook die tussen de generaties, juist nu is het zo belangrijk om dat gemeenschapsstichtende van Gods zegen te benadrukken.
Zegen is dus een woord voor onderweg. En het is ingebed in de gemeenschap. Zegen moet doorgegeven worden, anders bloedt de zegen dood. Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat zij de Israëlieten met deze woorden moeten zegenen…

Bij deze twee, komen nog twee kenmerken, waar ik kort nog iets over zeggen wil:
– In Jeruzalem wordt de priesterzegen elke dag nog uitgesproken, op de plaats waar vroeger de tempel stond (Arthur Green, p. 100). Maar Gods zegen is niet tot Israël beperkt. Ook dat besef is al heel vroeg in de bijbel aanwezig. Als aartsvader Abraham, die aan het begin van de weg van het geloof staat, de zegen van God ontvangt dan wordt gezegd: door jou zullen alle volkeren van de aarde gezegend worden (Gn. 12:3).
– De eerste zegen die in de bijbel wordt uitgesproken, heeft betrekking op de schepping. God zegent de zevende dag, de sabbat, de dag waarop de schepping wordt voltooid. Elke dag is daarvoor begroet met steeds hetzelfde refrein: En God zag dat het goed was. Elke dag draagt zijn zegen weg en de zevende kroont de dagen, kroont de tijd waarin wij bestaan. Dat is het ritme van de schepping, van de tijd, waarin wij mensen zijn gesteld.
Juist op deze dagen, bij de overgang van het ene naar het andere jaar des Heren, is dat een gedachte die misschien extra aandacht mag hebben.

Tegen die achtergrond klinken dan die mooie, liturgische woorden. Ik gebruik ze nog maar even zoals ze mij het meest vertrouwd zijn:
De Heer zegene u en hij behoede u;De Heer doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; De Heer verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede (NBG ’51).
In het Hebreeuws tellen de drie zinnen respectievelijk vijf, tien en vijftien woorden. Een zorgvuldig gecomponeerde opbouw dus.

Over hoe je die mooie woorden precies vertaalt, daarover blijven de geleerden van mening verschillen, maar dat is voor een andere gelegenheid.
Nu, op de drempel van een nieuw jaar, moet het genoeg zijn, om deze woorden in hun volle reikwijdte te horen, mee te nemen en door te geven. Want ze zijn meer dan alleen liturgisch. Ze zijn voor het leven bestemd.
Ze beloven ons Gods nabijheid, Gods goedheid, Zijn welwillendheid en Zijn licht, Zijn genade.
Ze beloven ons de vrede zelf, Gods heelheid, de sjaloom waar de bijbel van spreekt.

Die vrede is er niet als een geschenk uit de hemel, maar als een opdracht in onze handen gelegd. Want zo werkt Gods zegen. Door mensen heen. Als een to-do-list en dat niet alleen voor de eerste week van januari.

AMEN

Previous Post Next Post

2 Comments

  • Reply W.J.Koolstra BAARN 04/01/2017 at 17:37

    Beste Bert, mag dat?
    Zo juist je preek uitgedraaid om hem nogeens te lezen. Het onderwerp heeft mijn interesse, temeer daar het zo wonderlijk mooi aansluit bij de tekst die op een boog in mijn lagere school te Dieren stond. “De vreze des Heren is het beginsel der wijsheid’
    Je laatste alinea deed mij goed en geeft me moed. Hartelijk groetend. Wout Koolstra (91)

    • Reply Bert Altena 04/01/2017 at 19:09

      Beste Wout,
      Dank voor je reactie en je vriendelijke woorden.
      een hartelijke groet, ook van deze kant,

    Leave a Reply