Overdenking

Slecht gezocht (Lucas 15, 1 – 10)

Er zijn mensen, die als je hun vraagt of ze ook geloven, antwoorden: Ik ben zoekende.
Misschien kent u zulke mensen. Misschien bent u zelf wel iemand die dit antwoord zou kunnen geven. Ik ben zoekende.
Vroeger klonk dat verdacht. Nu word je er meestal om geprezen. Want veel mensen vinden een zoekende gelovige of een zoekende ongelovige sympathieker dan degene die het allemaal zeker weet, die Het (met een hoofdletter) gevonden heeft. Het verschil tussen ongelovig en gelovig wordt eigenlijk steeds minder relevant. We zijn toch allemaal op een bepaalde manier zoekende? Ik zeg die laatste zin met ironie. Pas op, als dominees gaan praten in algemeenheden (wij en allemaal) en met vaagheden (op een bepaalde manier)…

Jezus vertelt in het evangelie van deze zondag twee korte verhaaltjes. Zoeken en vinden, zijn de kernwoorden, dat had u al herkend. Het gaat over een verloren schaap en een verloren muntje. En verderop in hetzelfde hoofdstuk komt nog een derde gelijkenis, over de verloren zoon, maar dat is een verhaal apart.
Zoeken en vinden. Zoekt en gij zult vinden, zult u zeggen. Ook een uitspraak van Jezus. Zoeken is één ding, dat moeten we allemaal wel eens als we iets kwijt zijn. ‘Ik ben mijn geloof kwijt, dominee. O ja, dat is akelig. Maar weet u nog waar u het voor de laatste keer hebt gebruikt?’ – dan kun je het daar misschien terugvinden. Dat heb ik wel eens geantwoord, maar dat hielp niet echt. Er is natuurlijk een verschil tussen je sleutels kwijt zijn, of je bankpasje, of je geloof kwijt zijn geraakt. Maar hoe zit het dan. En wat zou de bedoeling van de gelijkenis van Jezus kunnen zijn? Hoe raken die verhaaltjes aan mijn werkelijkheid?

De nadruk in de twee gelijkenissen ligt op het vinden, het terugvinden van het verlorene. En vervolgens gaat het nog meer om de vreugde die dat teweeg brengt. Er zit een duidelijke overdrijving in, wat vaker bij de gelijkenissen zo is, ze hebben iets grotesks, het is over the top. Wat moet je bijvoorbeeld denken van die vrouw met dat verloren muntje. Ze is zo zielsblij als ze het teruggevonden heeft, dat ze de hele straat uitnodigt om het met haar te vieren, een houseparty, iedereen koffie met gebak, dat is toch overdreven?

Nu kun je zeggen, zo’n drachme, dat is toch wel een aanzienlijk geldbedrag, het is niet zo raar dat die vrouw uit haar dak gaat als ze het terugvindt. Je kunt ook nog zeggen, het gaat om meer dan het verlies van geld, het gaat om een dieper gevoel van gemis, een depressie bij deze vrouw – ik kwam het allemaal tegen bij andere uitleggers. Maar dan leg je er wel veel in.

Het lijkt mij dat die overdrijving een bewust gecreëerd effect is. Let ook nog even op de eerste gelijkenis, over het verloren schaap. Het wordt verteld alsof het de gewoonste zaak van de wereld is  – Als iemand 100 schapen heeft en 1 is kwijt, laat hij dan niet de andere 99 achter om het verdwaalde dier te zoeken; alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is, maar dat is het natuurlijk niet. Want dat is toch volstrekt onverantwoord? 99 schapen onbeheerd achterlaten, in de woestijn nota bene, om dat ene schaap te zoeken. Welke herder is zo gek?

De overdrijving is nodig, om het uitzonderlijke te onderstrepen. Want dat is de clou. In de hemel wordt er feest gevierd, als één zondaar zich bekeert. Eentje maar! Dat is al genoeg voor uitzonderlijke vreugde. God telt alle mensen, één voor één, en ik hoor daarbij. Is dat niet wonderlijk?

De overdrijving is ook nodig, om ons het idee te geven, dat die ene gekke herder, trekken van de goede Herder zelf vertoont. Hij gaat achter ons aan. Als jij je geloof bent kwijt geraakt, of het contact met de kudde bent verloren – dan zet hij alles op alles om je terug te brengen. Waar was je de laatste keer toen je het geloof nog gebruikte?

De overdrijving helpt ons om te gaan beseffen, dat in de overdreven vreugde van de vrouw met haar drachme, iets duidelijk wordt van de moederlijke God, die het huis op de kop zet en van boven tot onder bezemt, omdat haar er alles aan gelegen is om het verlorene te zoeken en te vinden. Zoals in de derde gelijkenis van de verloren zoon, je in de uitzinnige vreugde van de vader die zijn zoon zonder pardon in genade aanvaardt, trekken van onze hemelse Vader zichtbaar worden. Maar goed, dat is een ander verhaal.

Het gaat dus vooral om het vinden en om de vreugde die dat teweeg brengt, op aarde zoals in de hemel. Maar daar komt nog iets bij.

Toen ik bezig was met deze lezing, moest ik telkens denken aan een gedicht van Rutger Kopland dat heet: Wie wat vindt heeft slecht gezocht. Het is de titel van een van zijn bundels en het is haast spreekwoordelijk geworden.
Wie wat vindt heeft slecht gezocht. Dat is een intrigerende zin. Je hebt wel vaker bij Kopland de aarzeling: is dat nu diepzinnig of is dat gewoon onzin? Alleen al die aarzeling is iets positiefs, wat mij betreft, want je wordt daardoor even uit je evenwicht gebracht.

Ik heb eerst vergeefs gezocht naar de tekst van het gedicht, o ironie. Via een collega kreeg ik het aangereikt. Het gedicht zelf gaat vooral over het onvermogen van de poëzie of de taal, om het werkelijke leven te vangen. Het heeft allerlei aspecten die er hier nu niet zo veel toe doen. Maar het is ook, lees ik in een beschouwing over het gedicht die mijn collega meestuurde, een voorbeeld van de wending in Koplands poëzie, naar het gedicht als vraagbaak van existentiële vragen, zeg maar: de levensvragen.

Wie wat vindt heeft slecht gezocht.
Het gaat dan weer over die twee kernwoorden, zoeken en vinden. Hoe zoeken wij? Ik ben geneigd dat te betrekken op de grote vragen van het leven, op de wereld van geloof en levensovertuiging, niet zozeer op de verloren portemonnee. Hoe zoek je antwoorden op de grote levensvragen? En waar vind je ze? Hier in de kerk, soms?
En, als je een antwoord gevonden hebt, draagt dat ook niet een zeker gevaar in zich, dat je dan meent dat die vragen van het leven daarmee zijn opgelost. Is het niet veel meer zo, dat het zoeken in dat domein van het leven, en naar een antwoord op dat soort vragen, altijd doorgaat. Of, om het anders te zeggen, dat de vraag in het geloof altijd een voorsprong houdt op het antwoord.
Achter iedere deur die ik open doe, doe jij een andere deur weer dicht.
En zo blijf je verborgen, nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht…
Een regel uit een bekend lied van Boudewijn de Groot, maar wat gebeurt er als je het eens zingt in de kerk en als die jij dan God is…

Als je met zulke gedachten ten slotte nog eens terugkeert naar die eenvoudige gelijkenissen, dan valt des te meer op de hartstocht waarmee wordt gezocht. Door die vrouw met haar verloren drachme maar ook door die herder met zijn 99 trouwe schapen. Die 99 redden zich wel. Hij moet dat ene schaap zoeken. Met een verbetenheid en een beslistheid en een doorzettingsvermogen en een wilskracht en nog veel meer. Zoeken tot je er bij neervalt.

Ja, het gaat om het vinden en het gaat om de vreugde, maar misschien gaat het ook wel over het zoeken. Tomeloos en onvermoeibaar.
Als je het zoeken opgeeft, geef je de hele zaak op. Dat is pas de dood in de pot.

Ik ben zoekende, zegt u?
Goed zo. Blijf zoeken. Hou dat vooral vol. Zou je niet meer zoekende zijn, dat zou het einde betekenen. AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply