Voor de Vrijzinnige lezing van 2019 wordt de Britse theoloog Theo Hobson naar Nederland gehaald en bij die gelegenheid verschijnt er een boekje waarin hij nader wordt geïntroduceerd. Hij stuurde zelf een twintigtal teksten op die in de afgelopen jaren in Britse media zijn verschenen en die naar eigen zeggen zijn thema’s en stijl goed weerspiegelen en die nu in vertaling voorliggen.
Hobson (1972) is geen academische theoloog, hoewel hij ooit een dissertatie afrondde. Zijn carrière volgt een soort zigzagkoers van diverse baantjes als docent, bibliothecaris, redacteur, kunstenaar tot en met de net op tijd afgebroken poging om Anglicaans priester te worden, vertelt hij zelf in het interview dat Rick Benjamins hem afneemt. Hij heeft een gezonde distantie nodig ten opzichte van instituten als universiteit en kerk om ‘vrij te kunnen denken’ (p. 148). Zo is hij de freelanceschrijver geworden waarvan de meest geslaagde vruchten nu in vertaling beschikbaar komen.
Ze handelen over diverse onderwerpen, over het atheïsmedebat
dat in Engeland werd aan geslingerd door onder andere Christopher Hitchens – “de
profeet met de zware kaken, die ons aanstaart vanuit eindeloze artikelen en
boekpagina’s, geweldig in zijn zekerheid, onwrikbaar in zijn eigen eerbied voor
zijn intellectuele moed” (p. 14), over het intellectuele tekort van New
Labour, over het belang van John Milton (1608-1674) voor de Kerk van Engeland,
of over het anglicaanse ongemak om een heldere boodschap te formuleren naar
aanleiding van het Reformatiejaar – “Voor
de meesten van ons is de reformatie nauwelijks meer dan de leverancier van
enkele plotwendingen in de kostuumdrama’s van de Tudors. Als we kunstminnaars
zijn, schudden we ons hoofd over weggebroken koorafscheidingen en witgekalkte
laatste oordelen in dorpskerken. als we godsdienstig zijn kan die hele zaak nog
iets meer betekenen. maar als we anglicaans zijn, zijn we wellicht onzeker of
we blijdschap of berouw moeten tonen. misschien volgen we de aartsbisschoppen
in hun ambivalentie” (p. 72/3). Deze thema’s doen allemaal tamelijk Brits
aan, wat ook geldt voor de stijl zoals de citaten mogen illustreren, de fijne
formuleringen en de tongue-in-cheek ironie.
Tegelijk duiken in diverse van deze artikelen en blogs de thema’s op die een
soort constante vormen in het denken van Hobson. In het tweede deel van dit
boek wordt dat door Rick Benjamins vakkundig op een rij gezet.
Hij valt daarvoor terug op de boeken die Hobson heeft geschreven, want stiekem heeft deze essayistische publicist toch een aantal heuse titels op zijn naam staan.
De belangrijkste daarvan cirkelen rond twee typisch protestantse thema’s van het Woord en het Geloof. Hobson blijkt in zijn theologische zoektocht gefascineerd geraakt door de vroege Karl Barth, die het dialectische karakter van het Woord (als tegenspraak en kritiek) benadrukt en dat paarde aan een duidelijke socialistische stellingname. Het biedt een bepaalde weerbarstigheid die Hobson aanspreekt. Hij verzet zich tegen de modernistische theologen die proberen het geloof teveel naar de eisen van de rede te plooien of die de ontmythologisering te ver doorvoeren. De harde kern van geloof is niet rationeel, ook niet irrationeel, maar stijgt daar boven uit. Het is gegrond in het Woord (met een hoofdletter) waar wij principieel niet over beschikken, maar dat ons onder voortdurende kritiek stelt.
Geloof is voor Hobson de eenvoudige overtuiging ‘dat het goed komt met de wereld’. Eenvoudig maar ongerijmd, want er is geen enkele rationele basis om dat te geloven. Het is ook niet te geloven en precies dat is het christelijk geloof, het levend houden van de utopie, is Hobsons overtuiging, met een flinke scheut Kierkegaard aangelengd. Benjamins concludeert: “De moderne theologen probeerden in hun verdediging van het christendom steeds het geloof redelijk te maken, zodat het voor de cultuur acceptabel was. Dat is echter heilloos, omdat het visioen niet redelijk te maken vált. je moet aan dat visioen als zaak van geloof vasthouden en je kunt daarvoor beter postmodern wezen dan modern te willen zijn. In een postmoderne houding wordt namelijk aanvaard dat je altijd spreekt in een bepaalde taal, die tenslotte niet redelijk gefundeerd kan worden. In het protestantisme is dat de taal van het gezaghebbende woord dat uitgevoerd moet worden. Dat woord zet aan tot de betere wereld die het zelf belooft. Wat het belooft, behoeft geen geweld, maar zal winnen omdat het wordt geloofd” (p. 131).
Hobsons eigenzinnige visie prikkelt het vrijzinnige of liberale publiek. Hij verwijt de ‘verlichte’ gelovigen dat ze te rationeel zijn (in bepaald opzicht te weinig rationeel), zodat ze daarmee bijdragen aan de intellectuele verwarring over de fundamenten van de liberale democratie en het seculiere humanisme (een belangrijk thema bij Hobson). Volgens hem dienen moderne christenen de seculiere staat te verdedigen én tegelijk te kritiseren vanwege haar ideologisch tekort. Heel dialectisch allemaal. Een andere klacht ten aanzien van de vrijzinnigheid is dat men te weinig oog heeft voor het mythisch-rituele karakter van geloof. Juist in het ritueel en in nieuwe kunstzinnige rituelen, waar Hobson voor pleit, komen we voorbij aan de al te rationalistische dwangbuis waarin de liberale theologie zichzelf dikwijls gevangen houdt.
Het mag duidelijk zijn, dat in deze uitgave in kort bestek een heel scala van belangwekkende thema’s aan de orde komt. De heldere samenvatting en het interview met de Britse theoloog vergroot het plezier dat je beleven kunt aan zijn scherpe opiniërende artikelen, die uitnodigen tot tegenspraak en verder denken. Heel dialectisch dus.
No Comments