Overdenking

oprecht handelen, kerstoverdenking

In de Kerstnacht hebben we het verhaal van Jezus’ geboorte gehoord.
De hele vertrouwde santenkraam kwam daar voorbij: de herberg en de stal, de herders en de schapen, de engelen met hun hemels lied.
En volgende week is het Driekoningen, het kerstfeest in de orthodoxe kerk, dan horen we het verhaal van de wijzen uit het oosten, of de magiërs zoals ze nu heten. Dat waren er drie, denken we, want ze kwamen met goud, wierrook en mirre bij het kindje Jezus aan. Afgelopen week heb ik in de Kornoeljehof bij de kerstmiddag de oude legende van de Vierde wijze verteld. Kent u dat?

500x399xcartoon-wijzen-uit-het-oosten-wierook-mirre-goud-jpg-pagespeed-ic-es7_la9py4Tussen herders en wijzen, overdenkt de kerk op eerste Kerstdag het wonder van Jezus’ komst, en grijpt daarvoor terug op het meest koninklijke van de vier evangeliën, want zo staat Johannes in de traditie bekend. Met koninklijke waardigheid begint hij met een plechtige verklaring: In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God.

Het is een bewuste herneming van het allereerste begin van de Bijbel, de schepping in Genesis. Met de komst van Jezus heeft God een nieuw begin gemaakt. De naam van Jezus wordt niet genoemd, bij Johannes blijft het zeker in het begin erg abstract, maar het is duidelijk dat Jezus wordt bedoeld. Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

Bij Johannes dus geen slaapkamerromantiek over een stal en een kribbetje, ook geen grootheidsfantasie over een met goud beladen driekoningenkaravaan. Johannes doet niet aan Kerstsfeer. Maar ondertussen kan hij met zijn meditatie over het Woord (met een hoofdletter) de kern van wat we met Kerst gedenken en vieren, misschien wel beter treffen.
Het is alsof hij ons uitnodigt, weer eens terug te keren naar het begin, naar de oervraag, waar het allemaal ook al weer om begonnen was. In het begin was het Woord, klinkt ook als een Bijbels beginselprogram. Dat is het accent dat ik vanmorgen zou willen benadrukken. En om dat te doen, eerst een paar opmerkingen als achtergrond:

De mens is het sprekend dier.
Taal onderscheidt ons van alle andere levende wezens en levensvormen. Het Woord is daarom een machtig iets, koninklijk, omdat het ons menselijk maakt – dat wij woorden spreken en woorden verstaan. In het geloof betekent dat, dat wij mensen een eigen plaats innemen in Gods schepping, als aangesproken wezens. God spreekt tot mensen, wij zijn zijn tegenover, zijn gesprekspartners – zonder welke god geen god zou zijn.

Het Woord van God gaat uit naar de mens. Mensen worden geroepen, dat is al vanaf de eerste bladzijde van de Bijbel, in den beginne, het geval. God spreekt ons aan, en zijn woord roept ons weer-woord, ons antwoord op. Mensen zijn, zoals filosofen en theologen dat zo mooi kunnen zeggen, ver-antwoord-elijk. Wij worden aangesproken en wij worden er op aangesproken.

De oorsprong van het Woord, van het spreken en van de taal, ligt niet in onszelf besloten, maar komt bij God vandaan, of in ieder geval, van buiten ons zelf. Dat is wat je de grondstructuur, de ordening van het leven, kunt noemen.

Tegen deze achtergrond, krijgt wat we vieren met Kerst een bijzondere betekenis.
Want dat is volgens het getuigenis van Johannes, dat dit Woord waarmee het allemaal begonnen is, het Woord dat God zelf is, bron en oorsprong, dat dit Woord mens is geworden, vlees en bloed, en onder ons heeft gewoond.

Dat is het kerstevangelie van Johannes. Het is misschien abstracte taal, maar daarom hoeft het niet minder aansprekend te zijn. De romantische kerstplaatjes laat hij achterwege, maar de verwondering om deze mens van vlees en bloed, in wie wij het Woord van God hebben ontmoet, vol van goedheid en waarheid, is er niet minder groot om. Dit vleesgeworden woord wordt ons geschonken. Hij komt van buitenaf in ons bestaan.

Dat is het wonder, dat we blijven vieren, iedere keer weer. Het Woord komt altijd van buiten op ons af. Gaat aan ons eigen spreken en eigen taal vooraf.

Dat is in abstracte taal wat we concreet vieren met de geboorte van Jezus, dat God zelf naar ons toekomt en met zijn liefde ons komt redden.
Het komt niet uit onszelf op, het goede en ware is geen product van onze inspanning, het leven en het licht dat het Woord is, zonder hetwelk niets is ontstaan van wat bestaat, komt als Gods eigen overrompelende genade ons leven en onze wereld binnenvallen.

Vandaar dat we vanmorgen ook nog een stukje verderop in het Johannesevangelie hebben gelezen. Al even diepzinnige teksten. Ze komen uit het gesprek van Jezus met Nicodemus. een van de Joodse schriftgeleerden.
Het bevat het bekende vers, Alzo lief heeft God de wereld gehad, maar dan nu in de nieuwe vertaling.
God zendt zijn eigen Zoon – dat is bijbelse symbooltaal om uit te drukken dat het God zelf is die neerdaalt in de menselijkheid, deelneemt aan het sterfelijk mensenbestaan – om zo de wereld niet te oordelen, niet af te schrijven, maar te redden. Hij heeft ons op het oog, ons geluk en het leven voor heel de wereld. Het gaat in dat bekende vers niet om de redding van de kerk, of de redding van de gelovigen, maar om de redding van de wereld – Gods eigen schepping.

God maakt geen onderscheid. Dat wil zeggen, niet van te voren. Zijn liefdesaanbod geldt voor iedereen. Het kind van Kerst is voor iedereen geboren. God maakt geen voorselectie. Wel achteraf. Want het komt er wel op aan, hoe wij – mensen – reageren op dit kerstkind, of beter gezegd op de Zoon die Gods liefde komt belichamen. Ook dat wordt met zoveel woorden duidelijk uit het vervolg van Jezus’ woorden tot Nicodemus: Wie in hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon.

Dat zijn best zware woorden, voor zo’n vrolijk Kerstfeest. En toch moeten we ze niet achterwege laten, juist niet, maar ze wel op een juiste, bijbelse manier verstaan. Anders gebeuren er de grootste ongelukken.

Is Kerst een breekpunt?
Wie niet gelooft in Gods enige Zoon, valt buiten de boot?
De makke is dat wij deze zinnen geneigd zijn op een bepaalde manier te lezen, die veel te maken heeft met hoe we vaak zijn opgevoed in het geloof. Geloven, ja of nee, heeft dan te maken met een verstandelijke keuze, het zit in je hoofd, een beslissing die hier gemaakt wordt. Geloven, ja of nee, is instemmen met bepaalde uitspraken, dogma’s of geloofsbelijdenissen. Jezus is de zoon van God, ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, van dat type zinnen die vroom klinken, maar op zichzelf (op zichzelf) nog niets zeggen. Er is niets mis met dogma’s of geloofsbelijdenissen, integendeel, maar wel als de instemming ermee gaat gelden als lakmoesproef van geloof.

Lees nog eens wat er staat:
Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht… Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.

Geloven ja of nee, is niet het aankruisen van het juiste vakje als er weer eens een enquêteur langskomt. Het is geen verstandig antwoord op een theoretische of abstracte vraag. Geloven ja of nee, dat dit kind van Maria, die verschoppeling die in een uithoek van de wereld geboren is geworden, zoals het verhaal gaat, geloven ja of nee is belijden dat in dit kind, deze mens, Gods liefde zichtbaar is geworden, met handen te tasten. Geloven ja of nee is aanvaarden dat deze mens, die bij ons heeft gewoond, mens als wij, vol van goedheid en waarheid, in wie wij de grootheid – de heerlijkheid –  van God zelf hebben gezien, dat Hij mijn Heer en Heiland is, dat ik zijn leven na wil volgen, dat ik zijn weg wil gaan, door … oprecht te handelen. Laat het daarmee beginnen, en dan zien we wel waar we uitkomen…

Geloven is oprecht handelen.
Daden  die het licht kunnen verdragen. Het daglicht verder dragen.
De waarheid is concreet.
Zo concreet en levensecht als een pasgeboren kind, overgeleverd aan de goede zorg van koesterende handen, van aandachtige ogen, van gespitste oren, van mensen die het de wereld van de taal binnen leiden, die het aanspreken, naam geven, een plaats bereiden.
De waarheid is concreet.
Zo concreet als een kind dat ons wordt geschonken, dat van buiten is gekomen, zo maar, in ons bestaan binnenbreekt, zoals de vluchteling, de medemens die een beroep op mijn gastvrijheid doet, op mijn menselijkheid.

De vierde wijze.
De legende van de vierde wijze, vertelt over de magiër die samen met zijn drie vrienden de afspraak had gemaakt om de koning der Joden te gaan zoeken om hem te aanbidden, als de ster aan de hemel zou verschijnen. Maar toen het zover was, miste hij zijn afspraak, omdat hij onderweg naar de afgesproken verzamelplaats van waar ze hun tocht zouden beginnen, werd opgehouden door een gewonde man langs de kant van de weg.
Op eigen houtje ging hij op zoek, kwam via Jeruzalem in Bethlehem, waar hij hoorde hoe zijn vrienden daar het kind hadden bezocht. Maar het kind was inmiddels met zijn vader en moeder gevlucht naar Egypte, want de soldaten van Herodes gingen moordend rond. Terwijl hem dat verteld wordt door een angstige moeder met haar kind, bonzen de soldaten op de deur. De wijze weet hen af te wimpelen en redt zo het leven van het jonge kind.
Drieëndertig jaar blijft deze vierde wijze in Jeruzalem. Hij vindt veel mensen om te helpen, maar geen koning om te aanbidden.
Als een oud geworden man, doet hij op het paasfeest een laatste poging. Hem is verteld dat er iemand wordt gekruisigd die Koning der Joden wordt genoemd. Als hij bij Golgotha komt, klampt een jonge vrouw zich aan hem vast – rijke en machtige man, help me, want ze dreigen mij als slavin te verkopen. Met zijn laatste geld koopt hij haar vrij.
Dan is er een grote aardbeving, de wijze wordt geveld door een losschietende steen – de vrouw buigt zich geschrokken over hem heen, en hoort hem zeggen met zijn laatste adem: ‘Wanneer zag ik u hongerig en heb u eten gegeven, of had u dorst en heb ik u te drinken gegeven, wanneer zag ik u in de gevangenis en ben bij u gekomen. Drieëndertig jaar heb ik u gezocht, maar nooit zag ik u…’
Dan hoort diezelfde vrouw een andere stem, alsof die uit de hemel klinkt: ‘wat je aan de minste van mijn broeders of zusters hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan’.
En bij deze woorden, glijdt er een glimlach van gelukzaligheid over het gelaat van de wijze. De vierde wijze heeft zijn koning gevonden.

AMEN

Previous Post Next Post

2 Comments

  • Reply Berend Prins 25/12/2016 at 19:54

    Met koninklijke waardigheid begint Johannes zijn evangelie met een plechtige verklaring….
    Bert begint -naar mijn smaak- zijn preek met minder waardigheid.
    We lezen: ‘De hele vertrouwde SANTENKRAAM kwam voorbij.
    Het woord (!) santenkraam heeft toch een spottende, negatieve lading, past niet in dit verband.
    Overigens een fijne preek!

    • Reply Bert Altena 26/12/2016 at 11:27

      santenkraam, is een oud woord voor een marktkraam waar beelden van heiligen (sinten) worden – hier met een knipoog gebruikt,

    Leave a Reply