Overdenking

Lenteviering

Meditaties bij de Lenteviering

Bij de oude Romeinen begon het nieuwe jaar in maart.
Dat kun je nog steeds zien aan onze maandnamen, september, oktober, november en december. Daarin hoor je de Latijnse woorden voor zevende, achtste, negende en tiende maand. Maar dat klopt dus alleen maar als maart de eerste maand is. Met maart begint het nieuwe jaar.
Het is eigenlijk veel logischer. Een nieuw jaar begin je als alles in de natuur ook weer opnieuw begint. De lente is het seizoen van het nieuwe begin, van het nieuwe leven. Van de natuur die groen uitbot. Van het zaad dat gezaaid wordt. Van het jonge leven, de lammetjes in de wei, de vlinders die zich ontpoppen, de vogels met hun nesteldrang.

In de cyclus van de seizoenen heeft de lente het meest het karakter van de belofte. Het is het seizoen van de nieuwe plannen, van het frisse begin. Onze oma’s deden nog de grote schoonmaak. Alles naar buiten, kloppen, vegen en zuigen. Het stof er uit. De frisse wind erdoor. De zon wint aan kracht. De dagen lengen. De tijd verschuift. Het seizoen om nieuwe plannen te maken. Om je opnieuw aan het leven toe te vertrouwen.
Een nieuwe lente, een nieuw geluid. De lente als het seizoen van het optimisme?

Natuurlijk kan niet iedereen dat zo beleven. Afhankelijk van je persoonlijke omstandigheden, of soms ook van je karakter.
Maar het is toch zo, dat haast niemand ongevoelig kan blijven, voor het zachte, koesterende zonlicht dat de eerste lentedagen zo aangenaam maakt; dat niemand onbewogen blijft als je de lammetjes ziet springen en dartelen in de wei, zo levenslustig. De eerste weidegang van koeien die een winter op stal hebben gestaan. Op sommige plaatsen is het een happening, waar vaders en moeders met hun kinderen op af komen. Alsof die koeien ons voordoen hoe je het leven kunt vieren…

Ik lees de eerste drie coupletten van Lied 977. Een oud lied van Paul Gerhardt, vertaald door Ad den Besten:

Ga uit, o mens, en zoek uw vreugd,
nu in de lente zich verheugt
al wat er leeft op aarde!
De gaarden zijn op ’t schoonst gesierd,
opdat gij ’t lieve leven viert,
dat God u openbaarde.

De bomen staan in blad gezet,
de aarde dekt haar naaktheid met
een lichte groene wade;
en tulp en narcis evenzo:
veel heerlijker dan Salomo
bekleedt ze Gods genade.

En vogels, waar men hoort of ziet, –
de leeuwerik zingt het hoogste lied,
de zwaluw voedt haar jongen.
De bronnen ruisen overal, –
loof Hem, in wie u eens voor al
het leven is ontsprongen.

De bronnen ruisen overal.
Het water, het stromende water, water van omhoog naar beneden, is een oeroud symbool voor het leven en voor alles wat leven geeft.
Op allerlei manieren speelt dat in het seizoen van de lente een rol.

In de tijd van het bijbelse Israël gold de lenteregen – ongeveer in deze periode – als een teken van Gods heil. Bij de profeet Hosea staat de volgende poëtische tekst:
Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij ons opstaan; in zijn nabijheid zullen wij leven (…) Even zeker als de dageraad zal hij komen, hij komt naar ons als milde regen, als de lenteregen die de aarde drenkt (Hosea 6: 2 – 3).

De regen, zo nodig voor de groei, zeker in een droog en heet klimaat als dat van Israël, is een weldaad. De regen die van omhoog naar beneden valt, beeld van Gods goedheid die ons uit de hemel toevalt. Zoals in dat mooie lied van Huub Oosterhuis, dat niet meer in onze nieuwe liedboek mocht staan:
Gij geeft het uw beminden in de slaap.
Gij zaait uw naam in onze diepste dromen,
Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt.  
Zoals de regen neerdaalt in de bomen,
zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat.
Zo zult Gij uw beminden overkomen.

Water als symbool van leven. Van leven uit de dood.
Die diepe dimensie speelt mee, in het joodse en in het christelijke feest van de lente, Pasen. Want water kan ook dodelijk en verwoestend zijn.
Op het moment dat ik deze overdenking schrijf, komt een mail van Kerk in Actie binnen, over de ramp in Mozambique, en met een gebedstekst om voor deze zondag te gebruiken:

Een verwoestende hemel brak los. Na de storm kwam de regen. Wat bleef is een land van modder en water,  onbarmhartig ondoordringbaar. Zoveel doden, zoveel mensen vermist, zoveel mensen die niet weten hoe het is met hun familie, hun vrienden en geliefden.  Zoveel onzekerheid. Ons hart is bij de slachtoffers.
God van het leven, wek uw kracht in uw mensen.  Wees hen nabij in hun woede en wanhoop, hun aanklacht tegen het noodlot.

Pasen, Pesach, is ook: door het water van de dood, nieuw land, nieuw leven bereiken.
Door het water van de Schelfzee, leidde God zijn volk uit de slavernij van Israël.
Door de doodsrivier van de Jordaan, bereiken wij het beloofde land. Als nieuw geboren mensen.
Isaac Watts dichtte There is a land of pure delight, door Jan Willem Schulte Nordholt vertaald, lied 753 in ons liedboek:”

Er is een land van louter licht,
waar heilgen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.

Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.

(…)
God, laat ons staan als Mozes hier
hoog in uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.

Een laatste associatieve gedachte bij de Lente en bij de lezing, die we in iedere seizoensviering opnieuw horen – in ieder seizoen anders?
Alles heeft immer zijn bestemde tijd.

Ook dit is een voorbeeld van bijbelse poëzie.
Het volle leven in al zijn uitersten wordt benoemd.
Het gedicht is zorgvuldig gecomponeerd.
Telkens worden in één adem twee tegenstellingen genoemd, voor alles wat er onder de hemel gebeurt.
Als je nog wat nauwkeuriger kijkt, zie je dat er zeven strofen zijn van vier verschillende dingen die tegen over elkaar worden gezet:

Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven
een tijd om te planten en een tijd om te rooien.

Zeven keer vier.
Daar hoorde ik ooit een uitleg bij, die me altijd heeft aangesproken en die ik graag doorgeef.
Zeven en vier zijn getallen die horen bij de tijd en bij de ruimte.
Zeven, dat zijn de zeven dagen van de week; de manier waarop wij de tijd ordenen en beleven. Van zondag tot zondag – zeven dagen is het ritme van de menselijke tijd.
Vier, dat is de ruimte, dat zijn de vier windstreken van ons kompas.
Het menselijk bestaan is uitgespannen tussen die twee dimensies van tijd en ruimte. Daarbuiten kunnen wij niet kijken, niets weten. Wij leven in de tijd en in de ruimte.
Zeven en vier.
Als je dan ook nog eens die twee getallen vermenigvuldigt, krijg je 28. En 28, zo gaat de uitleg, is het getal van de maand (menses in het Latijn), het getal dat hoort bij de omloop van de maan en correspondeert met de vruchtbaarheidscyclus van de vrouw.

Zou dat allemaal al door de Prediker bedacht zijn?
Het zou zo maar kunnen, want je moet de Bijbelschrijvers niet onderschatten, en zeker de Prediker niet.

Alles spreekt in dit voorjaar, van leven, van leven uit de dood en door de dood heen, van leven dat telkens weer opnieuw begint, van de hemel die over ons aardse leven is uitgespannen, als een waarborg voor heel ons leven dat onvergankelijk is.

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply kees verdouw 06/04/2019 at 06:19

    Dominee, Bedankt.

  • Laat een antwoord achter aan kees verdouw