Overdenking

in de wijngaard, Matteüs 21, 33 – 46

De uitleggeschiedenis van de gelijkenis die we vanmorgen hebben gehoord is beladen. Het is nodig om het daar in deze preek over te hebben, daar kunnen we niet om heen. Deze gelijkenis heeft de christelijke visie op het Joodse volk en op de verhouding kerk – jodendom gekleurd. Toch is dat niet het enige aan dit verhaal, en zelfs niet het belangrijkste, zou ik willen betogen.

Aan het slot hoorden we dat de hogepriesters en de Farizeën begrijpen dat Jezus over hen spreekt. Maar als Jezus dit verhaal voor hen bedoelt, wat hebben wij er dan mee te maken?
We lezen de Bijbel altijd voor ons zelf en in onze eigen situatie. Als je dat eerlijk en oprecht doet, dan zijn de Bijbelse verhalen soms vreemd en achterhaald, maar vaker opvallend actueel en eigentijds.

Over de geschiedenis van dit verhaal moet het dan toch gaan.
Een gelijkenis die gebruikt is om te rechtvaardigen dat het volk Israël, Gods uitverkoren volk, die erepositie is kwijtgeraakt. Voor Israël in de plaats is de christelijke kerk gekomen, zo is dan de redenering. Want Israël heeft Jezus niet als de Messias aanvaard. De Joden hebben gedaan wat de onrechtvaardige pachters van de wijngaard doen in het verhaal: ze gooien de erfgenaam, het zoontje van de baas, buiten de wijngaard en slaan hem vervolgens dood. Daarmee hebben ze een grote schuld op zich geladen. Ze zijn gestruikeld over de steen die de Heer tot een hoeksteen heeft gemaakt. Het koninkrijk van God is ze ontnomen en het is in plaats daarvan gegeven aan een volk dat het wel vrucht laat dragen, zoals er ongeveer letterlijk in de tekst staat (vers 43).
Dat is de redenering. Door de eeuwen gebruikt om de zogenaamde vervangingstheologie te onderbouwen. De kerk heeft de ereplaats van Israël overgenomen.

Nu is daar van alles over te zeggen.
Heeft Jezus het werkelijk zo uitgesproken als Matteüs noteert? Is dat voorstelbaar, dat Jezus zo scherp te keer gaat tegen zijn eigen volksgenoten? Och, dat misschien nog wel, maar dat hij een soort vervangingstheologie in de dop verkondigt, dat lijkt minder plausibel. Dat is eerder het werk van de evangelist, die een eigen visie ontwikkelt op de relatie tussen de christelijke gemeente en het Joodse volk. En dat wordt weer bepaald en gekleurd door de toenemende verwijdering tussen kerk en synagoge, een situatie die in één, twee generaties na leven en sterven van Jezus is gegroeid.

Dat de spanning tussen Jezus en de geestelijke leiders van het volk meespeelt en het verhaal kleurt, is aan de andere kant natuurlijk niet helemaal vreemd. We zijn hier tegen het einde van het evangelie, de spanning wordt opgebouwd, de tegenstand verheft zich, de komende gebeurtenissen, gevangenneming van Jezus, het schijnproces en de voltrekking van het vonnis, werpen hun schaduw vooruit.

Belangrijk is om te weten dat de gelijkenis beelden gebruikt die diep in het zelfverstaan van gelovige Joden zijn gedrukt. Als de gelijkenis begint met een landheer die een wijngaard aanlegt, deze omheint, voorziet van wijnpers en uitkijktoren, dan herinnert dat aan het lied van de wijngaard van de profeet Jesaja:
“Mijn geliefde had een wijngaard, gelegen op vruchtbare grond.
Hij bewerkte de grond, haalde de stenen eruit
en plantte een edele druivensoort.
Hij bouwde er een wachttoren,
hakte ook een perskuip uit.
Hij verwachtte veel van zijn wijngaard,
maar die bracht slechts wrange vruchten voort”
(Jes. 5: 1b-2).
En verderop staat er:
“Israël is de wijngaard van de Heer van de hemelse machten …
Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht,
hij zocht rechtsbekrachting, maar vond rechtsverkrachting”
(vers 7).

Er is een duidelijke parallel tussen de profetische tekst en de gelijkenis van Jezus. Maar ook een belangrijk verschil. Bij Jesaja is het de wijngaard zelf die in gebreke blijft. Over pachters wordt niet gesproken. De wijngaard is het volk, dat God teleurstelt door hun daden van onrecht en rechtsverkrachting. Daarom dreigt de ondergang, het is de rol van de profeet om daarvoor te waarschuwen, maar altijd met de hoop dat het volk zich bekeert…
In de gelijkenis gaat het over het onrecht van de pachters, kennelijk bedoelt Jezus (of Matteüs?) de leiders van het volk. Van hoop op ommekeer is bovendien geen sprake. Integendeel, het oordeel lijkt al geveld. De wijngaard wordt hen met geweld afgenomen; de pacht aan andere wijnbouwers toevertrouwd. Het is bovendien een oordeel dat het volk in de mond wordt gelegd. Met andere woorden, er is een kloof tussen volk en leiders, dat hier wordt uitgespeeld. De wijngaard wordt gegeven aan een volk dat wel de goede vruchten afdraagt op de bestemde tijd, en waarom zouden de Joodse omstanders daar niet toe kunnen behoren? Je kunt niet zeggen dat hier de kerk het volk Israël vervangt. De kritische strekking van de gelijkenis gaat naar alle hoorders uit…

Dat brengt ons bij een volgende stap, die het verhaal probeert dichterbij te halen. Bijbelverhalen komen uit een bepaalde tijd en situatie, maar ze zijn daar nooit in opgesloten. Als je dat wel doet, wordt de Bijbel een museum, een mausoleum van dode teksten. Interessant voor de liefhebbers, maar nietszeggend voor nu.
Als je de Bijbel ziet als het levende Woord dan is de spannende vraag altijd weer, wat zegt dit verhaal, in al zijn weerbarstigheid, mij vandaag?

Ik ben ook zo’n pachter in de wijngaard. Een pachter in de wijngaard van de Heer.
We hebben net niet voor niets dat lied (210) gezongen, met het couplet:
Laat mij als een trouwe dienaar / door uw grote wijngaard gaan,
waar de liefde wordt beleden / en de waarheid wordt gedaan,
waar het recht bloeit als een roos van uw liefde, eindeloos.
want daar zit het allemaal al in.
Wij zijn als pachters in Gods wijngaard en het is aan ons om die wijngaard tot bloei te brengen, de waarheid te doen, het recht te laten bloeien en ruim baan te geven aan de liefde.

Die pachters in de gelijkenis zijn ondertussen behoorlijk vrijgevochten.
Eigenlijk past dat helemaal niet bij de mentaliteit van een pachtboer.
Er is een groot verschil tussen een hereboer, die boert op eigen land, of een pachtboer die het land niet zelf in bezit heeft. Onder u zijn er die dat beter weten dan ik. Maar toen wij in het land van Maas en Waal woonden heb ik de mentaliteit van de pachtboeren een beetje leren kennen. Daar waren boeren die pachtten hun grond, van de baron of van de Maatschappij van Welstand, een kerkelijke organisatie die veel grond in het zuiden van Nederland beheert. Dat was daar al generaties zo en dat had zich op een bepaalde manier in mensen vastgezet. Als wij op startzondag voor de kinderen een speurtocht in het bos van Leur wilden houden ging één van de boeren, zo’n beetje met de pet in de hand, vragen bij meneer de baron of dat wel mocht. Dat mocht altijd, dat was het probleem niet, maar je moest het wel vragen… Vrije wandeling op wegen en paden… Pachtboeren horen onderdanig te zijn. Is het niet tegenover de baron dan wel tegenover de rentmeester, of de bank.

Heel anders dus dan die pachters in de gelijkenis.
Zij weigeren niet alleen de pacht af te dragen, ze jagen de rentmeesters ook nog eens de wijngaard uit. Ze mishandelen de eerste, doden de tweede en stenigen een derde. En dat tot tweemaal aan toe. Waarop de eigenaar besluit zijn eigen zoon te sturen – voor hem zullen ze wel ontzag hebben. Is dat niet naïef? Het klinkt onwaarschijnlijk maar daarvoor is het een gelijkenis, die moet het altijd hebben van de groteske uitvergroting. Het vervolg laat zich raden. De erfgenaam wordt ook doodgeslagen.

De pachters in de gelijkenis vormen een vrijgevochten bende. Je kunt daar kritiek op hebben: ze houden zich niet aan de regels, ze verklaren zichzelf eenzijdig onafhankelijk, ze eigenen zich op eigen houtje de revenuën van de wijngaard toe. Mag allemaal niet.
Maar je kunt er ook nog anders naar kijken, even afgezien van het excessieve geweld, hebben ze ook niet ergens een punt? Het staat er niet, maar je kunt je voorstellen dat ze zeggen: Wij hebben er toch hard voor gewerkt? De eigenaar, die uitbuiter, zit lekker in het buitenland van het goede leven te genieten, terwijl wij ons alle dagen in het zweet werken. Voor zijn rijkdom!
Ook dat is een kant van het verhaal, waar je meestal niet over hoort of leest, trouwens. Maar toch. Hoeveel mensen slaven vandaag de dag niet, om via via de rijkdom te vergroten van investeringsfondsen, van eigenaren die niet wezenlijk in hun bedrijf zijn geïnteresseerd, laat staan in hun werknemers, maar zich alleen laten leiden door maximalisering van hun rendement?

Waar gaat deze gelijkenis nu over?
Als het zo is, dat ook wij als pachters in Gods wijngaard zijn, dan wordt het wel wat lastig om jezelf te herkennen in deze brutale, gewelddaddige mannen. die voor eigen rechter spelen. Zo erg zijn wij toch niet? En met die conclusie gaan we weer gerust over tot de orde van de dag.

Waar gaat deze gelijkenis over?
Over joodse leiders in de tijd van Jezus?
Gaat het over Jezus – de zoon – en is het een voorzegging van zijn gewelddadige dood?
Of gaat de gelijkenis over gewetensloze lieden, die gaan voor eigen gewin – hetzij baas, hetzij knecht?
Gaat het over onze omgang met wat ons is toevertrouwd, Gods wijngaard, zijn goede schepping, geschonden onder mensenhand – en daar heb ik ook handje in?

Deze zomer verscheen er een boekje, Opnieuw gelezen, waarin hedendaagse schrijvers zich buigen over de bijbelse parabels. Colet van der Ven, journalist en publicist, ziet de gelijkenis vooral als “een aanklacht tegen een samenleving waarin geweld, dood en chaos de dienst uitmaken. Tegen een gemeenschap waarin mensen elkaar instrumenteel behandelen, als middel tot een doel”.

Ik vind dat een rake typering, daarom haal ik het ook aan.
Ook omdat je het op deze manier betrekt op je zelf en op onze wereld van nu. Gelijkenissen gaan niet over anderen, maar over mijzelf.

De gelijkenis is als een spiegelverhaal; een spiegel waarin je kunt kijken – zo ziet de wereld er dikwijls uit – we gebruiken elkaar voor eigen nut; we buiten uit, de aarde, de grond, de mensen, om er zelf beter van te worden.
Maar ook, het spiegelverhaal waarin in het negatief van de aanklacht het positieve tegenbeeld oplicht.
Jezus zegt: “Het koninkrijk van God zal u worden ontnomen en gegeven worden aan een volk dat het wél vrucht laat dragen”. Dat is de boodschap van hoop die doorklinkt.
De vruchten van het koninkrijk zijn niet blind eigenbelang en nietsontziende wreedheid, maar ‘liefde, waarheid en recht’, de woorden uit het lied.

Laten we het daarbij houden.
AMEN

 

 

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply Peter Verhelst 16/02/2021 at 16:49

    Zeer mooi beschreven! Dankjewel voor dit diepere inzicht op deze tekst.

  • Leave a Reply