Overdenking

Desnoods met woorden, Mat. 9: 35 – 10:15

‘Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden’.
Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Franciscus van Assisi. Toen ik hem voor het eerst hoorde, moest ie even landen. Maar u hebt hem al te pakken. Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden. Prachtig toch?

Als Jezus zijn leerlingen erop uitstuurt, dan zegt hij tegen ze: Ga op weg en verkondig: Het koninkrijk van de hemel is nabij. Genees zieken, wek doden op, maak mensen die aan huidvraat lijden rein en drijf demonen uit.
Jezus vraagt niet om te gaan preken. Hij geeft ze niet de opdracht om een kerk te stichten.
Nee, genees, wek op, maak heel, doe goed en drijf daarmee de demonen – het kwaad – uit.

In deze zondagen na Pinksteren worden we bepaald bij onze zending in de wereld. Daar past deze lezing uit het Evangelie bij.
De leerlingen worden apostelen. Jezus zendt ze uit en spreekt ze toe. Zijn woorden toen, gaan ons aan vandaag, als wij onszelf als leerlingen van deze Jezus beschouwen.
Ik wil daar twee dingen uitlichten.
Het eerste, dat Jezus hier zijn vertrouwen uitspreekt in zijn leerlingen. En vertrouwen heb je nodig, om te kunnen groeien en te ontdekken wat je allemaal voor mogelijkheden hebt.
Het tweede waar ik bij stil wil staan is, dat dit wordt verteld midden in het evangelie, met andere woorden, als Jezus nog volop bezig is. Vorige week ging het om het slot van het Matteüsevangelie, als Jezus afscheid neemt van zijn leerlingen en hen de opdracht geeft: maak alle volken tot mijn leerlingen (…) en leer ze alles wat ik jullie geleerd heb (28: 19) Het zendingsbevel. Maar dat klinkt op het moment dat wij er alleen voor komen staan. Hier geeft Jezus zijn leerlingen opdracht om al tijdens zijn leven op pad te gaan. Wat betekent dat?

Er zit binnen het evangelie een spanning tussen beide genoemde scènes: het bekende zendingsbevel aan het einde, en hier de zogenaamde zendingsrede in het midden. Aan het einde zegt Jezus: maak ALLE volken tot leerlingen; hier zegt hij nadrukkelijk: Sla niet de weg naar de heidenen in, bezoek geen Samaritaanse stad. Hoe kan dat?

Daar zou veel over te zeggen. In het evangelie van Matteüs vind je wat dit betreft twee lijnen. Teksten en fragmenten waarin Jezus nadrukkelijk zich richt op zijn eigen volk, op de ‘schapen zonder herder’ (9: 36), of wanneer hij verklaart ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk Israël’ (15: 24).
Daarnaast is er ook die andere lijn, waarin de opening naar de volkerenwereld, naar de heidenen wordt gemaakt. Dan blijkt het goede nieuws van het evangelie niet alleen voor het volk Israël bestemd, maar voor iedereen – alle volken. Die beide lijnen houden elkaar in spanning. Je kunt ook zeggen dat Jezus zelf in het evangelie een ontwikkeling doormaakt. Er is dat verhaal over de ontmoeting met de buitenlandse vrouw, waarin Jezus als het ware zelf wordt bekeerd.
Er zijn, verspreid door het evangelie, verschillende verhalen waarin juist de buitenstaanders een beter begrip hebben: ‘Ik verzeker jullie, bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden’, zegt Jezus over de Romeinse hoofdman in Kafarnaüm. En aan het einde van het evangelie, is het de Romeinse officier die onder het kruis belijdt: ‘Hij was werkelijk Gods zoon’ (27: 54).

Maar wat betekent het, dat Jezus hier al, midden in het evangelie, zijn leerlingen erop uitzendt?
Dat hij dat aan het einde doet, als hij de wereld verlaat en ons als het ware met zijn erfenis achterlaat, dat kunnen we begrijpen en dat klinkt logisch. Alsof hij zijn levenswerk in onze handen legt. Nu is het aan jullie, om mijn geloof en mijn boodschap door te geven.
Maar dat gebeurt dus ook al tijdens zijn leven, in zijn aanwezigheid.

Kun je dat ook zo uitleggen, dat op een bepaalde manier wij altijd het Evangelie doorgeven, voorleven, delen, uitdragen in zijn aanwezigheid. Dat het niet zozeer is, dat wij doen wat hij ons heeft voorgedaan, maar dat we nu doen wat hij tegelijk met en door ons doet. Dat dus die beide in elkaar schuiven. Het is niet: eerst verkondigde Jezus het koninkrijk, en nu doen wij het. Nee, wij doen het, met Hem en door Hem en in Hem. In die verkondiging – desnoods met woorden – in het leven van de kerk, is Jezus levend aanwezig, krijgt hij gestalte, staat hij op…
Of om het anders te zeggen: Jezus is geen eerbiedwaardig figuur uit het verleden, maar hij is actuele presentie, Hij is de Levende, in en door het leven van de christelijke gemeente. En zie dat laatste dan alsjeblieft zo breed en veelkleurig mogelijk, niet een prekende kerk maar een sprekende kerk. Desnoods met woorden.

Ten slotte, nog even over wat ik als eerste noemde, het vertrouwen dat hier uit spreekt.
Jezus vertrouwt zijn leerlingen, ons, zijn evangelie van het koninkrijk toe. Hij legt het in de handen van… nou ja, we hebben hun namen gehoord … van hele gewone en eenvoudige mensen, vissers, een tollenaar, een rebel, een verrader – mensen uit het volk. De kerk is geen elitekerk, ze zou een basisbeweging moeten zijn. En dan natuurlijk, van mannen én van vrouwen, kom op zeg.
Hoe dan ook, hij vertrouwt ons de realisering van zijn evangelie toe. ‘Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven!’ Hij stuurt ze niet op cursus; ze hoeven niet doorgeleerd te hebben; ze worden niet in een of ander ambt bevestigd, of wat dan ook: ze krijgen het vertrouwen van hun Heer. Je kunt het. Ga op weg.

We weten allemaal hoe belangrijk het is, als je het vertrouwen krijgt. Dat mensen, je ouders, je leraren, je chef of leidinggevende, als ze in je geloven. Als je de ruimte krijgt om jezelf te ontwikkelen, om te ontdekken wat bij je past en waarin jij iets voor een ander kunt betekenen. Vertrouwen is ruimte om te groeien. Zo kijk ik graag naar deze scène. Jezus geeft wel instructies, maar hij gaat niet met ze mee om hen op de vingers te kijken. Hij vertrouwt ons zijn opdracht toe.

Waarom ook niet, want wat hij vraagt kan toch ieder mens?
Het goede doen voor een ander. Iemand bemoedigen, gewoon door er te zijn, door echte aandacht, door te luisteren naar zijn of haar verhaal. Dat kan toch iedereen. Gewoon, de ander zien, aankijken en niet voorbijlopen, de ander nabij zijn in zijn of haar verdriet, mensen heel maken, het mooie en sterke in elkaar naar boven roepen. Dat kan toch iedereen, samen sterk genoeg zijn om de demonen van de angst en de onzekerheid te verdrijven.

Previous Post Next Post

1 Comment

  • Reply jacob 14/06/2020 at 19:41

    Dag Bert, mooie overdenking met een opdracht die naar het schijnt voor een ieder binnen handbereik ligt… prachtig ook dat lied van Stef Bos. Je kunt met de woorden van dat lied alle kanten op en zo doet het wat met jezelf..

  • Leave a Reply