Overdenking

de dood prijst u niet (Jesaja 38: 9 – 20)

Het is een bijzondere gelegenheid om de cantate Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit op de avond van deze zondag te kunnen horen.
In de kerk is het de Voleindingszondag, de laatste zondag van het liturgische jaar. In de protestantse traditie is dat de zondag geworden waarop de overleden worden herdacht – ons Allerzielen zeg maar.
Bach’s cantate gaat over dit thema: over de dood. Niet geschreven voor deze zondag, maar bij de gelegenheid van een begrafenis in de familiekring. “Is er nog iemand die wil spreken?”, vraagt de uitvaartleider, en dan steekt Johann Sebastian zijn vinger op, en begint te musiceren, zoiets stel ik me voor…

De muziek doet het hem.
De teksten zijn niet veel meer dan de traditionele Schriftcitaten, gearrangeerd op een manier die de theologie van de vroege 18e eeuw weerspiegelt. Uitspraken uit het oude testament staan in contrast tegenover die van het nieuwe. De strekking is: de dood is onvermijdelijk, een mens moet sterven; maar, de gelovige hoeft de dood niet te vrezen, want voor hem is er het uitzicht van de eeuwigheid – met mij zul je in het paradijs zijn.

De tekst van de bas-aria uit het begin, Bestelle dein Haus, was aanleiding om de geschiedenis van koning Hizkia nog eens op te halen, want daar komt die zin vandaan. Dit verband blijft in de aria buiten beeld, maar roept het misschien wel op.
Bestelle dein Haus, Geef bevel aan uw huis, want u zult sterven, krijgt Hizkia te horen van God bij monde van de profeet. ‘Bereid uw huis…’, hoewel het nergens zo staat, is dat in bevindelijke kring een staande uitdrukking geworden. In de nieuwe vertaling is het, maak uw wilsbeschikking op, en dan klinkt God toch weer een beetje teveel als een notaris uit een provinciestadje.

Hoe het ook zij, Hizkia vindt zichzelf te jong. Voltooid leven, is voor hem niet aan de orde. Hij is het er niet mee eens, draait zijn gezicht naar de muur, en doet in gebed zijn beklag. En het wonderlijke is dat hij dan alsnog 15 jaar genadetijd krijgt toebedeeld. Klagen helpt? Vervolgens wordt er een gebed – een psalm – overgeleverd, waarbij ik kort nog wat wil opmerken.

In andere bijbelboeken wordt de geschiedenis van Hizkia vermeld. Hier bij Jesaja wordt ook dit lied of deze psalm erbij geleverd. Naar alle waarschijnlijkheid een lied dat algemener werd gebruikt in de tempeldienst, maar hier gekoppeld is aan Hizkia. Het verband is duidelijk en de gedachtewereld goed oudtestamentisch.
Belangrijkste zin: Maar hij die leeft – leeft! – zal u loven, zoals ik op deze dag.

De Bijbel viert het leven. De dood is nergens goed voor.
Er is een tijd geweest in de kerk en in het christelijk leven dat het erop leek alsof het leven op aarde slechts een doorgangsroute was naar het leven in de hemel, waar het allemaal eigenlijk om zou gaan. Dat klinkt wel vroom, maar wat vroom is, is niet altijd christelijk, laat staan Bijbels.
De rode draad door de bijbelse getuigenissen heen, viert het leven, verzet zich tegen de dood –  “Nee, het dodenrijk zal u niet loven, de dood prijst u niet”. Ook God zelf heeft er niks aan – Hij die troont op de lofzangen Israëls- God die alleen maar kan bestaan als levende mensen zijn naam prijzen, zijn naam leven, waar maken – ook God heeft niets aan mensen in het ‘zinloze’ graf.

Het zijn, als je ze goed op je in laat werken, gedurfde uitspraken.
Maar ook dat is goed Bijbels – je fantasie wordt opgerekt, niet omdat je onmogelijke zaken voor waar moet aannemen, schaduwen die teruglopen. Maar wel omdat de reikwijdte van het mogelijke wordt vergroot; omdat het geloof in de levende God weigert om zich zomaar neer te leggen bij het onvermijdelijke van de dood en alles wat dodelijk is, dodend, dood slaat, killing. Geloof is verzet tegen de zinloosheid.

De dood is het einde niet.
Dat koppige verzet is de bijbelse lijn, die dus al in het oude testament te vinden is.
Leven in Gods naam, in Gods hoede, is verzet tegen de dood, en alles wat daar mee te maken heeft.
Wij geloven in het leven voor de dood, in het leven in de dood en in het leven na onze dood, wat dat ook moge zijn.

Dat verzet, die vitaliteit, die levenslust en levenskunst, zit in die ene jubelende kreet:
Maar hij die leeft – leeft! – zal u loven.

Of het deze lof is die ook meeklinkt in de lofzang aan het slot van de cantate, weet ik niet precies, vanwege dat al te schematische in de opzet. Maar waarom niet. De muziek weet meer, en Bach weet alles.

AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply