Overdenking

borg, Genesis 44: 14 – 45: 9

Kent u het begrip ‘familieopstelling’?
Dat is iets wat gebruikt wordt in een therapeutische setting, in verschillende varianten. Zelf hebben wij ooit een wat speelse vorm meegemaakt. Als gezin waren we uitgenodigd, en de kinderen mochten ieder een poppetje op tafel zetten, om duidelijk te maken hoe zij hun positie in het gezin zagen. Dichtbij vader of moeder, of bij je zus of juist ver van je broer vandaan, en waar jij vond dat de anderen stonden. Een manier om te ontdekken hoe gezinsrelaties worden beleefd. Hoe kinderen hun plek in het gezin ervaren. Of wat jouw plek is in de familie.

Het is deze weken al vaker gezegd, in de verhalen van Jozef en zijn broers, gaat het om de verhoudingen binnen het ene gezin van vader Jakob. Die verhoudingen zijn vanaf het begin verstoord. Het is ook een bijzonder gezin, a-typisch. Dat blijkt vooral eruit dat de vrouwen nauwelijks tot geen rol spelen. Dat is natuurlijk ongeloofwaardig, en in het echt zal dat heus niet zo zijn geweest. Maar dat is niet de eerste zorg van de verteller. Hij wil ons met deze verhalen iets anders vertellen.

Het gaat over de verhouding binnen het ene gezin. Een samengesteld gezin, want de broers zijn voor een deel halfbroers, ze hebben dezelfde vader – Jakob – maar verschillende moeders. De zonen van Rachel hebben bij Jakob een streepje voor. Als hij de poppetjes neer mocht zetten, dan stonden die het dichtst bij hem. Dat is Jozef, die schaamteloos wordt voorgetrokken, en dat is de kleine Benjamin. De oudere broers zijn van Lea, de vrouw die hij min of meer in de maag kreeg gesplitst, bij wie hij wel kinderen heeft maar voor wie hij geen liefde voelt – t is toch wat in die familie. Zouden er toen therapeuten zijn geweest, ze hadden hun handen vol gehad.

Maar nogmaals, het gaat in deze verhalen om meer dan de familiebelevenissen in het samengestelde gezin van Jakob.
Belangrijk is om te beseffen dat in deze wonderlijke verhalen Israël zijn eigen geschiedenis beschrijft. Achteraf, uiteraard. Achteraf begrijp je alles beter, niet waar.
Israël – de naam die Jakob in deze verhalen krijgt – is voortgekomen uit de lijn van de aartsvaders, Abraham, Isaak en Jakob. De twaalf stammen van Israël, dat zijn de twaalf broers, de twaalf zonen, Ruben, Simeon, Levi, Juda, Dan, Naftali, Gad, Aser, Issachar, Zebulon, Jozef en Benjamin, ieder met later hun eigen stamgebied in het land. Misschien kunt u zich die landkaart nog herinneren die vroeger in het klaslokaal hing (tenminste, als u op een school met de bijbel hebt gezeten). Maar, dan weet u ook dat er nooit een stamgebied is geweest van Jozef. De stam Levi krijgt geen grondgebied, want de Levieten zijn voorbestemd voor de priesterdienst. En Jozef, dat is verdeeld in twee stamgebieden, naar de beide zonen die Jozef later in het verhaal krijgt, Efraïm en Manasse.

Waar het om gaat is, dat in de terugblik op haar eigen geschiedenis, Israël met en door deze verhalen benadrukt, hoe belangrijk het is dat het volk een eenheid is. Dat alle stammen, broeders, voor elkaar in staan en op elkaar kunnen bouwen. Dat er eenheid is, in de strijd tegen rivaliserende volkeren; in de eredienst voor de ene God; dat er geen verdeeldheid is, of broederstrijd, stammentwisten.
Als je de geschiedenisverhalen een beetje kent, begrijp je dat dit geen overbodige oproep is. Later is er zelfs de scheiding, als er twee koninkrijken zijn, het Noordrijk en het Zuidrijk. Die twee horen bij elkaar, ook dat zeggen deze verhalen met zoveel woorden.
Zelfs tot op de dag van vandaag, hoewel de noordelijke stammen eigenlijk in de mist van de geschiedenis zijn verdwenen, lang voor onze jaartelling in ballingschap weggevoerd naar Assyrië. Wat nu de Joden zijn, dat zijn de nazaten van de zuidelijke stammen, met name de stam Juda – vandaar de naam Joden. De belangrijkste stammen van het verdwenen Noordrijk waren Efraïm en Manasse – de beide Jozefstammen.

Dus, dat alles met elkaar, betekent dat een belangrijk achterliggend motief in deze verhalen is, dat Jozef erbij hoort, dat Jozef met zijn broers herenigd moet worden en dat ze dan pas werkelijk zonen van hun vader kunnen worden genoemd. Op allerlei subtiele manieren blijkt dat, in de loop van het verhaal – dat natuurlijk zijn eigen spanning heeft, en dat je ook prima kunt lezen zonder al die achtergrond; maar het blijkt ook in de manier waarop in het verhaal zelf de personages optreden, hoe ze spreken over ‘wij’, over ‘onze vader’, over ‘onze broer”. De familieopstelling wordt grondig gewijzigd. De poppetjes schuiven heen en weer over de tafel.

Dat het dus Juda is, de vierde in de rij, die namens de broers het woord neemt en zich tot Jozef richt – die ze nog steeds niet herkennen als hun broer – dat betekent dus iets.
Dat het Juda is, die zich met zoveel woorden ‘borg’ stelt, is opeens veelbetekenend.
Hij zegt letterlijk: “Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen; ik heb hem gezegd dat hij het mij mijn leven lang mag aanrekenen als ik de jongen niet terugbreng”. En even later in zijn lange pleitrede voor Jozef zegt hij zelfs dat hij bereid is als enige slaaf te worden, zodat de jongste met de andere broers terug kan naar hun vader.

Als Jozef dat allemaal hoort, is het tijd om zijn ware identiteit te onthullen. Dan wordt het opeens een dramatisch verhaal, maar dat laten we nu maar rusten.

De echte dramatiek  zit vanmorgen in die getoonde bereidheid om in te staan voor elkaar, in de proeve van bekwaamheid die Juda en zijn broers glansrijk afleggen als bewijs voor echte solidariteit.

De broers, de stammen, ze kunnen op elkaar rekenen.
Jozef weet genoeg. Hij kan nu zichzelf bekend maken: Ik ben het, Jozef….leeft mijn vader nog? Ik ben Jozef,  jullie broer. Opnieuw schuiven de poppetjes. Ze vormen een kring, een hecht verbond. Ze wórden nu broers, kinderen van één vader.

Ik weet niet wat u er van vindt.
Je moet een beetje gevoel hebben voor deze verhalen en voor de verschillende boodschappen die er in te horen zijn.

Mij lijkt het niet zo vergezocht, om in de geschiedenis van Jozef en zijn broers parallellen te ontdekken, niet alleen met onze familiebesognes, dat ook, maar ook met hoe wij vandaag worden uitgedaagd om te gaan met verschillende groepen en bewegingen. Wat in Israël de stammen waren, dat zijn bij ons misschien wel de diverse bevolkingsgroepen in een snel veranderende maatschappij. Deze week hoorden we dat we niet meer mogen spreken over autochtoon, of over allochtoon, het zijn nu mensen met een migratieachtergrond. Nou ja, dat is als je maar lang genoeg terug gaat in de tijd, iedereen….

Kunnen we met elkaar samen leven, of leven we vrolijk of minder vrolijk langs elkaar heen?
In ons land, in ons dorp, in de kerk of de oecumene, in de wijde wereld?

Dat zijn en blijven uitdagende vragen en het komt er telkens op aan daar niet voor weg te lopen.
Juda zegt: Ik heb mij borg gesteld, en later is hij zelfs bereid slaaf te worden, om het welzijn van de anderen.
Als je een beetje door je oogharen heenkijkt, zie je achter Juda het beeld opdoemen van die andere Jood: Jezus, die mens werd door slaaf te worden, zich vernederd heeft en gehoorzaam werd tot in de dood, zoals Paulus schrijft (Fil. 2); de gestalte van die ene mens, die naar eigen zeggen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen… en zijn leven te geven als losgeld voor velen (Mk. 10: 45). Borgstelling. Heeft hij van voor- voor- voorvader Juda geleerd.

Mij lijkt het niet zo vergezocht, tenslotte, om vandaag op deze zondag waarop wij de maaltijd vieren, een parallel te zien met dit wonderlijke verhaal.
Want in de gemeente van Jezus de Jood, is het avondmaal een oefenplaats voor gemeenschap. Hier ontdek je elkaar, als broeders en zusters, als de een die de ander voor laat gaan. In de symboliek van ons ritueel, aan de tafel van de Heer, daar vier je de gemeenschap. Daar leer je te delen. En door te delen, te helen.
De poppetjes kunnen aan de kant. AMEN

Previous Post Next Post

No Comments

Leave a Reply